zaterdag 5 december 2009

125. Vóór de kleurentelevisie

Ik ga niet zo ver dat ik dit aardige stukje Jammin the blues uit 1944 afkeur, maar dit soort muziek moet wel in zwartwit uitgezonden zijn, en niet in kleur. Dus het moet vóór 1968 zijn gemaakt. Jazz van na 1968 kan mij niet boeien. De meeste jazz van vóór 1955 ook niet. Alles wat Duke Ellington, Count Basie of Stan Kenton hebben gemaakt: het interesseert me niet. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld Chet Baker: doe maar weg, vind ik. Er zijn betere trompettisten geweest, en ook betere zangers.
Jazz is zwartwitmuziek voor mij. Er is een Engelse schrijver geweest (ik kom zo nog wel op zijn naam) die zei dat de enige jazzsoort die hem plezierde, de jazz was uit de jaren dertig. Want later begonnen de soloïsten met hun rug naar het publiek te spelen, zei hij. Dat was arrogant en onbeleefd. Hij bedoelde Miles Davis ongetwijfeld. Die speelde inderdaad soms met zijn rug naar het publiek. Ik weet niet of dat zo onbeleefd is: hij kon zich zo misschien beter concentreren bij een ingewikkelde solo. Of hij dacht: luister niet alleen naar mij, mensen, er zijn nog meer mensen in de band.
Vanaf, grofweg, Charlie Parker zijn er in de jazz steeds bewegingen geweest om de melodie te verlaten. Maar van ongeveer 1958 tot 1965 zijn er nog steeds mooie melodische lijnen te zien: neem dit of dit. Dat is de muziek waar ik nu zomaar het meest van houd.
Wat later kreeg je saxofonisten die hun solo’s kuchten en die veel te hoge noten uit hun instrument probeerden te halen. Je kreeg ook mensen die samen een solo probeerden te spelen, ongeveer zoals Charlie Parker en Dizzy Gillespie in vroeger jaren. Maar dan ingewikkelder, uiteraard, en niet meer te volgen.
Ik heb ook nooit gehouden van de Weense School. Die Engelse schrijver was trouwens Kingsley Amis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten