Ik nam de telefoon op en zei: ‘Maar...’
‘Maarlo? Ik zal je nog wel even te pakken nemen, klootzak!’ zei een stem, die ik herkende als die van Van Buntingen, een onguur type dat in onze hoofdstad ‘werkzaam’ was. Ik zette de pruik van Godfried Bomans achterstevoren op mijn kop – één van mijn hobbies: pruiken opzetten – en scheerde me vervolgens. Het was al vier uur in de middag, ik at een eitje en ik was weer een man. De telefoon ging een tweede keer, ik nam op en Van Buntingen zei: ‘Maarlo? Vanavond overleef je het niet! Hoor je me?’
Van Buntingen was een nare man. Ik was een week eerder door een juwelier aan de Ceintuurbaan op de hoogte gebracht van een mogelijke overval op zijn winkel. Hij had ‘een grote, stevige kerel met handen als kolenschoppen en een raar litteken in zijn hals’ in zijn winkel gehad, hij vertrouwde het niet, dus belde hij mij. Ik erheen.
Ik ga naar het cafeetje van Tante Loes om te informeren naar een grote vent met een afgekloven nekpartij en plannen voor een juweliersoverval. Niemand had ooit gehoord van zo’n man, dus ik ga naar het toilet en daar komt drie seconden later een mannetje achter me aan en die zegt: ‘Van Buntingen moet je hebben!’ Waar of die woonde? Peperstraat zoveel.
Van Buntingen was niet thuis. Ik opende zijn deur met mijn bankpasje en ging zitten op een kleverige driezitsbank. Uit zijn koelkast pakte ik een fles bier, ik sloeg de dop van de fles af, wil een slok nemen, komt Van Buntingen binnen. Ik ben toen even gewelddadig geweest, dat geef ik onmiddellijk toe. Een verstandig mens neemt dan zijn verlies, maar hij wou wraak nemen en wraak nemen op Maarlo is... ónverstandig.
Ik zette mijn Bomans-pruik af, pakte een boek met gedichten, Een merel in de verte van mijn vriend Sjonnie en toen het zes uur was, begon ik weer aan Van Buntingen te denken. Ik besloot de gebruikelijke truc toe te passen. Ik deed een paar lichtjes aan, zette de radio aan (er was een nummer Louie, Louie van een zangeres te horen, die ik niet ken) en ging naar buiten, waarbij ik mijn buitendeur op een kier zette. Ik nam plaats in mijn Ford Camaro, die aan de overkant van de straat geparkeerd stond, en ik wachtte de gebeurtenissen rustig af.
Toen Van Buntingen kwam, keek hij naar links en naar rechts voordat hij mijn kantoortje binnenging. Ik liep ijskoud achter hem aan, en sloeg hem de poriën uit zijn lijf. ‘Je stuurt me nog wel een bedankkaartje uit het Sint Lucas,’ zei ik hem tenslotte.
Een Maarlo laat niet met zich sollen.
donderdag 9 februari 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten