Wie geregeld in Dirkswoud komt, zal het beamen. Je ontkomt niet aan het gezelschap van en de diepzinnige gesprekken met de heer Verhaar. Hij woont aan de Noordervaart, in een huis bomvol parafernalia. Stapels boeken door het hele huis, elpees van Beethoven tot en met The Cats, een doos met bidprentjes uit de jaren vijftig, een paars kazuifel (‘Die heb ik gestolen uit de sacristie van pastoor Engelbertus’), schilderijtjes of tenminste probeersels die allemaal hetzelfde voorstellen: uitzicht vanuit zijn achterruit op een stel varkentjes, doosjes met moeren, schroeven, pickup-naalden, gordijnhaken, sleutels. En overal, werkelijk overal hangen zijn kleren. Ik heb geen wasmachine kunnen ontdekken en ik denk ook niet dat hij zijn kleren ooit heeft gewassen (daar ruikt het ook naar in zijn huis), dus ik denk dat hij eenvoudig ’s ochtends beslist: laat ik vandaag deze broek en deze trui maar weer eens aantrekken.
‘Kopje koffie, meneer Hoogeboom?’ zei hij vanochtend. We zouden net de supermarkt binnengaan.
‘Nou, eigenlijk moet ik vandaag...’ sputterde ik nog wat tegen.
‘Niet kinderachtig doen. Een bakje troost!’ zei hij, en hij had me gevangen.
Hij ziet eruit als een zwalker, zoals we in Noord-Holland zeggen, a shabby old man met veel te veel haar en veel te veel baard. Aan zijn handen te lange, vieze nagels. Hij maakte plaats voor me op zijn namaaklederen driezitsbank. Nadat hij me een kopje zeer melkerige koffie had gegeven, begon hij aan de besprekingen: ‘Ik ben van beroep een uomo universale, zou je kunnen zeggen.’ Hij liep tussen een paar stapels boeken door en toverde een klein telescoopje tevoorschijn. ‘Daarmee kijk ik, als het helder weer is, naar Orion, de Grote Beer, noem het maar op. Als iets ver weg is, dan heb ik het al gezien. Sjabab, sjabab, want ik speel ook heel aardig gitaar.’ Hij ging op weg om z’n gitaar in de puinhopen aan te treffen, en begon inderdaad een paar akkoorden aan te slaan. ‘Mijn vader bespeelde vroeger het kerkorgel. Maar we zullen eens een vrolijk stukje Bach opzetten!’ Hij greep een willekeurige elpee, legde die op zijn pick-up en die elpee bleek van Chopin te zijn. Erger kun je het niet maken voor een gast. ‘De Heer is ontslapen, moedig ruste Hij!’ ging hij voort. Hij haalde een kruisbeeld van ongeveer een halve mens hoogte tevoorschijn en begon ermee te zwaaien. Toen hij er bijna een paar stapels boeken mee had omvergezwaaid (veel ruimte tot bewegen was er niet in zijn huis), zei hij: ‘Dus! Kom maar op, meneer Hoogeboom! Wat doet ú zoal?’
Ik zei dat ik zo’n beetje schreef wat ik meemaakte, en hij ging er meteen overdonderend overheen: ‘Schrijven! Dat doe ik ook, meneer!’ Hij begon te zoeken naar zijn geschriften, vond ze eerst niet, maar na een kwartier had hij ze: zijn memoires. ‘Een leven op stand, zo moet het heten,’ zei hij. Ondertussen was de pick-up naald ergens blijven steken, midden in een pianostuk, zodat er steeds hetzelfde te horen was. ‘Die machines, die moeten warm draaien,’ was het oordeel van de heer Verhaar, die niets aan het euvel deed en ook de volgende twee en een half uur bleef de pick-up steeds hetzelfde riedeltje draaien.
Daardoor heb ik niet precies kunnen onthouden wat de heer Verhaar nog meer te zeggen had. Aan het eind pakte hij een thermosfles en zei hij: ‘En dit is nu een voorbeeld van de beschavende werking. Als ze die dingen tijdens de kruistochten hadden gehad, dan hadden ze Jeruzalem ingenomen!’
vrijdag 10 februari 2012
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Zalige column, met genoegen gelezen.
BeantwoordenVerwijderenNet alsof ik erbij was. :-)
Da’s een mooi commentaar, Suzanne! Ik begin nu ook zelf langzamerhand door te krijgen dat ik niet grappig moet proberen te doen. Beter is bijvoorbeeld een beetje wrevel in je stukje te doen, zoals in dit stukje.
BeantwoordenVerwijderen