dinsdag 28 juli 2009

Interessant, grappig

Gisteren en vandaag discussieerde ik op het door mij hogelijk gewaardeerde Chimsky met Johan Gielen over Victor en Rolf, die zondagavond Zomergasten waren. Ze waren met z’n tweeën, omdat (denk ik) eentje te weinig was. Ik zou de interviewster, Margriet van der Linden, willen vragen voor een volgend drie uren durend gesprek de voltallige selectie van Ajax te vragen. Of het college van Nederlandse bisschoppen.
Ik vond Victor en Rolf, kort gezegd, flapdrollen eerste klas. Daar was Johan Gielen het niet mee eens, begreep ik, hij vond dat er een genuanceerd gesprek gaande was geweest. Misschien is dat gesprek ook wel heel genuanceerd geweest, daar zult u mij niet over horen. Ik kon het maar twintig minuten uithouden met die twee. Leest u die discussie maar. Ik beëindig de discussie ongeveer zo: een tv-programma of een boek of een film moet interessant en/of grappig zijn.
Johan Gielen zegt dan tenslotte dat hij zich nog wel meer criteria kan voorstellen, zonder meer criteria te noemen. Maar ik denk dat hij ongeveer het volgende wil zeggen. Als je een boek leest, wil je dat dat boek goed geschreven is. Dat valt onder mijn noemer ‘interessant’. Een film moet goed in elkaar zitten, ook dat is interessant. Met andere woorden: ‘interessant’ is voor mij ook ‘kunstzinnig’ of welk woord je daarvoor ook in de plaats wilt zetten.
Zo was Ronald Plasterk een zeer goed columnist. Zijn boek Leven uit het lab (Uitg. Prometheus, 2000) is een interessant stel columns. Hij is ook af en toe zeer grappig in dat boek, waarin hij de lezer tracteert op allerhande nieuwtjes uit de moleculaire genetica, op het geloof in God en de homeopathie, op Skepter en nog veel meer. Lezen!

maandag 27 juli 2009

De kranten!

Niets! Niets! Niets was er in de kranten te vinden over de Grote Egmondse Stroomstoring, die ons afgelopen woensdagavond trof tussen 22.51 uur en 00.48 uur. Niets! Zelfs in de locale frietefrutselblaadjes ging het gewoon weer over het paranormaal bezig zijn met eikenhout (wat altijd beter is dan met vurenhout, dat zult u wel begrijpen), over een mevrouw die in Australië geweest was en over de bekende Pannenrace die elk jaar weer zo’n geweldig gebeuren is te Egmond-Binnen, maar niet over onze grote stroomstoring.
‘Wat moeten we doen?’ vroeg ik aan Alice.
‘Allereerst: controleren,’ zei ze.
Ik liep naar het kommetje met de half opgebrande kaars, toonde het haar en zei: ‘Zie je wel?’
‘We hebben het niet gedroomd, dat is duidelijk,’ zei ze.
‘Ik bel NUON!’ zei ik. En dat deed ik. Na veel vijven en zessen kreeg ik een meneer Vaandel aan de lijn.
‘Vaandel!’
‘Met Hoogeboom, goedenochtend. Ik woon in 1931 AX. Is daar de afgelopen week de stroom afgesloten geweest, voor zover u weet?’
‘1931 AX, zei u?’
‘Ja. Tussen elven en enen ’s nachts, op de woensdagavond.’
‘Ik zal het even nazien, meneer. Moment.’
Na vier of vijf minuten was hij weer aan de lijn.
‘Bent u daar nog, meneer Hoogeboom?’
‘Ik ben er nog steeds, ja.’
‘Waarom wilt u dat weten, meneer?’
‘Ik ben gewoon geïnteresseerd, meneer Vaandel. Ik kon er niets over vinden in de kranten, daarom bel ik u.’
‘Dus u wilt geen schade claimen?’
‘O nee.’
‘Dan kan ik u zeggen dat er inderdaad stroomuitval is geweest op die woensdagnacht. Een transformatorhuisje...’
‘Wélk transformatorhuisje?’
‘Dat was er een aan de Voorstraat, meneer.’
‘Aha, en daardoor is Egmond aan Zee platgelegd. U zult wel gebeld zijn door de plaatselijke horeca.’
‘Inderdaad. Door Hotel Zuiderduin onder meer. Dus wij hebben er een paar technici op af gestuurd.’
‘Met zaklampen.’
‘Met zaklampen inderdaad, hahaha! Nee hoor, met een noodaggregaat. En die technici hebben de boel weer opgepompt, zoals wij zeggen.’
‘Ik ben blij dat u het zo eerlijk heeft willen zeggen, meneer Vaandel. Ik wens u nog een vruchtbare dag toe!’

zaterdag 25 juli 2009

De troepen

De manschappen, maar ik noem ze liever de troepen, moeten getraind worden. Duidelijk? Als je ze niet traint, worden het schietschijven. En dat moeten we natuurlijk niet willen. Daarom hebben we dit gebied nabij Elst geconfisquireerd, een prachtig Afghaans trainingsgebied, daar was Defensie heel blij mee. Reken maar!
We zijn nu bezig ook een zandverstuivingsgebied nabij Otterloo te confisquireren. Duidelijk? Dat gebied is voor ná onze Afghaanse taak. Daar komt Kamp Holland te staan, dat gaan we daar exact nabouwen.
Wat gaan we daar doen? Even luisteren, want dit is belangrijk! Punt één , oefenen BBO! Dat is de Berm Bom Ontwijking, de sleutel van de Nederlandse aanwezigheid in vredesmissiegebieden. Wat doen wij dus? Wij leggen in en om Otterloo enige duizenden bermbommen, niet van echt te onderscheiden. Uiteraard lichten wij de bevolking in, zodat er geen spelende kinderen enzovoorts. Duidelijk?
Punt twee, GGO oefenen. Dat is: Gasten Goed Ontvangen. Iedere militair moet weten hoe je dat moet doen. Als Pauw en Witteman of Freek de Jonge of een andere cabaretière langskomt, dan dient de militair te weten wat hem te wachten staat! Een zeer summiere minderheid van de troepen krijgt de opdracht om kritisch maar dapper te zijn, de overgrote meerderheid is dapper. Duidelijk? Dapper de bevelen opvolgen.

donderdag 23 juli 2009

Inmetselen

Om 22.51 uur viel hier in Egmond aan Zee de stroom uit. ‘Het is een landelijk gebeuren,’ zei Alice meteen, toen ze naar buiten keek. De stroom kwam weer terug anderhalf uur later.
Wat hebben wij, Alice en ik, gedaan in die anderhalf uur?
Ik ga u niet de smeuïgste details vertellen, dat zult u begrijpen. Allereerst greep ik in het donker naar een schaaltje, en vervolgens naar een kaars. Gevonden, allebei. Ontstoken. ‘Morgenochtend was er weer kans op zonlicht, zeiden ze,’ zei Alice.
‘Het zal wel zo’n transformatorhuisje zijn geweest, onweer, dan moeten ze een leiding omleggen,’ zei ik. Weet ik veel.
‘Wat zullen we gaan doen?’ vroeg Alice, ‘want meteen naar bed vind ik zo’n armoede.’
Ik bevoelde haar b..., ik pakte een spel uit de kast, het Scrabblespel. Ik legde haar uit dat het een ongelijke strijd zou worden, maar ja, het was nu eenmaal nood.
Van jongsaf aan ben ik namelijk een ongelooflijk sterk scrabblespeler, moet u weten! Ik leg het woord gaaf bijvoorbeeld vlakbij de velden waar men een driemaal woordenwaarde kan bereiken. Ik bedoel, met de f het vlakstbij.
Ondertussen dronken we rode wijn (uit Zuid-Afrika: Alice) en portwijn (vermoedelijk uit Portugal, € 2,89, voor mij). Ik weet nog dat ik tegen Alice zei: ‘Ja,vroeger was ik al ontzettend goed in dit spel, hè, in het inmetselen van de tegenstander. Wat voor letters heb je nog?’
Ze had nog een C, een tweede C en een Q.
Ikzelf had nog twee H’s en een Y. We hadden afgesproken dat dat ook echt als een Y gebruikt moest worden. Dus zoals in ‘hyena’.
Op het laatst konden we geen letter meer leggen. ‘Ik word zo slaperig,’ zei Alice. ‘Wacht even,’ zei ik, ‘de totaalscore tel ik nu op.’ En juist op dat moment ging het licht weer aan. De computer startte weer enzovoorts. Alice ging slapen.

woensdag 22 juli 2009

Mijn hoofdhaar

Mijn hoofdhaar is, sinds die foto die u rechts kunt zien, ernstig lang geworden. Ik heb er wel zelf nog een schaar in gezet, maar... Waarom ga je niet naar een kápper?, zult u vragen.
Eerstens dit. Een mens kapt zichzelf. Je zet twee spiegels tegenover elkaar, en zo knip je jezelf. Het kan niet simpeler dan dat.
Zou je zeggen. Nietwaar, je neemt een schaar en een Cruzer tondeuze van de firma Braun, en hupsakee.
Maar zo gaat het niet, in de wrede praktijk. De wrede praktijk heeft bijvoorbeeld gezorgd voor een verrot rechterschouderblad. En ik ben rechts. Ik zou niet willen zeggen dat ik politiek rechts ben (zoals in Amerika Jim Taggart een rechtse man was, en een gevaarlijk nummer.)
Probeer. Het. Dan. Links! Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Met mijn linkerhand kan ik nauwelijks iets. Ik kan er mijn glaasje portwijn, zoals nu, net aan mee wegzetten.
Dit brengt me op de logische vraag: waarom kunnen niet alle mannen zowel rechts als links schrijven? Met ‘alle mannen’ bedoel ik natuurlijk ‘iedereen’. Ik weet wel dat het iets te maken heeft met onze breinindeling.
Het verschil tussen Piet Keizer en Sjaak Zwart, is daar al eens onderzoek naar gedaan?

dinsdag 21 juli 2009

Goed bericht

Je kunt heel simpel de zee in lopen, tot aan je borst in zee blijven staan, en doodgaan. Als je dat in februari doet, gaat dat zo. Onderkoeling binnen tien minuten, en da’s samen met mijn hartkwaal (hartfalen) genoeg.
Ik wist dat pas toen ik in Egmond aan Zee kwam wonen, tien jaar geleden. Eén man, die ik wel kende uit de kroeg, heeft het zo gedaan. Een klein mannetje, met ook zeer kleine handen. Hij schepte altijd veel op, hoe hij weer met die of die hoer naar bed was geweest. Hij was altijd een nuisance in de kroeg. Toen hij weg was, heeft, geloof ik, niemand getreurd. Hij was ook niet getrouwd, had ook geen familie hier. Hij was een eenzame man.
Dat is ongeveer mijn positie hier, maar er is één verschil: ik heb een vrouw, die weliswaar nog in Voorburg woont, maar die binnen afzienbare tijd naar Egmond komt, en wier naam ik wel mag noemen: Alice.
Ik vertrouw haar volledig. In alles. Ik zal de zee niet in lopen.
Hoe komt dat. Ik heb sinds mijn 17e jaar gedachten over zelfmoord gehad. Dat is nu compleet over. Die depressies zijn ook over, geheel.
De depressies zijn overigens al sinds 2002 over. Toen werd hartfalen geconstateerd, toen dachten de doktoren ook dat mijn herseninfarct ernstige effecten zou hebben (niet goed kunnen lopen etc.). Dat heb ik mezelf weer aangeleerd, gewoon thuis, zonder fysioloog of fysionoom. Óp die knie, hoeveel keer zal ik het niet letterlijk gezegd hebben! De ene dag ging het makkelijker dan de andere, maar: óp die knie. Dat blééf ik maar zeggen. Totdat het makkelijker ging, en ik het niet meer luidop hoefde te zeggen. Alleen maar hoefde te denken,
Nu — je wordt ervarener — hoef ik mijn rechterknie niet meer te bevelen. Bij het afdalen van trappen doe ik nog wel voorzichtig, maar verder? Niet meer.

maandag 20 juli 2009

Nieuw!

Afgezien van kralen die gevonden zijn in een grot in Turkije (die waren zo’n 43.000 jaren oud, dit wordt een verhaal — het spijt me — voor de ongelovigen), zijn de grottekeningen in het Franse Lascaux het beste bewijs voor de menselijke creativiteit. Ze zijn ongeveer 38.000 of 35.000 jaar oud.
Die verf moet daar gemaakt zijn, verschillende mannen (of vrouwen) moeten die verf in hun mond genomen hebben. En die verf op de muur hebben gespuwd. Verschillende generaties van mannen en vrouwen, durf ik wel te opperen. Er zijn daar ook kralen gevonden, in verschillende kleuren.
Deze mensen waren onze — nee, mijn — voorouders.
Maar het zou zo jammer zijn als een organisatie van mondschilders hier profijt van zou trekken! Doet u dat niet, heren, dames, hoe goed u ook mondschildert!
U weet misschien hoe het mondschilderen gaat? Je steekt een penseeltje in je mond, sluit je aan bij de Vereniging van Nederlandse Mondschilders, en hupsakee! Je exposeert binnen een maand je belachelijke schilderwerken. Vgl. het teenschilderen.
Daar moet het niet van komen.
Het moet komen van nieuwe ideeën. Noem maar iets. 1953, grote overstroming. Die kun je ook vóór zijn, en regelen, door, zeg ik maar, een soort mat over de Noordzee te leggen.

vrijdag 17 juli 2009

Vladiwostok!

Soms ben je na het lezen van één alinea meteen verslaafd aan een schrijver. Dan wil je gelijk zijn complete werk lezen. Ik heb dat gehad met Georges Perec, Vladimir Nabokov, Karel van het Reve, Rudy Kousbroek, Multatuli, Willem Elsschot, T.C. Boyle, P.G. Wodehouse.
Nu heb ik dat weer, na het lezen van deze alinea:
Het gesprek dat volgde, kon hij dromen. Toch moest hij goed opletten waar hij zijn punten plaatste. Bij dergelijke, zogezegd pijnlijke en persoonlijke gesprekken ging het om het ritme. Op de juiste momenten stilvallen, vertragingen inbouwen. En niet steeds tak-tak-tak willen scoren.
Deze alinea komt uit het eerste hoofdstuk van de roman Vladiwostok! (prachtige titel) van P.F. Thomése. Die P.F. staan voor Pieter Frans, las ik op zijn website, waar ook zijn leeslijst op staat, die hij Geraadpleegde literatuur noemt. Ik zou aan die leeslijst nog een werk zoals Berlijn, de feiten van Karl W. Büster hebben toegevoegd. En anders zou ik zelf nog een boek gaan schrijven met die titel.
Achterop Vladiwostok! staat een aanbeveling: ‘Een van de aardigste en leukste schrijvers uit de Nederlandse literatuur - Matthijs van Nieuwkerk’. Dat zou ik niet achterop mijn boek hebben laten zetten, maar goed.
Hoe schrijft Thomése? Jaloersmakend goed. Ik verzin even een scènetje.
Nuyens Zaden, met Koppel! O. Hallo, Annie. Wát? Is dat meisje er nu al? Stuur haar maar naar binnen, ja. Die jeugd van tegenwoordig ook! Als ze komen solliciteren, zijn ze een half uur te vroeg. Dat deden wij vroeger anders. Ja!
Oei, daar komt een naaibaar schepseltje binnen! Huwbaar? Neen. Maar bekruipbaar? Welzeker! Even mijn jasje rechttrekken.
‘Koppel.’
‘Karin Versloof.’
‘U wilt telefoniste worden. Dan zegt u in de telefoon: Nuyens Zaden, met Karin. Goed onthouden.’
Zo ongeveer zou Thomése het schrijven. Vladiwostok! werd in 2007 uitgegeven door Uitgeverij Contact. Ik ga Thomése helemaal lezen.

woensdag 15 juli 2009

Kraakman Kracht

Hein Kraakman — zo heette de man niet, maar ik weet niet of ik zijn echte naam wel kan noemen — was in zijn jonge jaren een worstelaar in het middengewicht. Een brave jongen. Ik leerde hem kennen toen hij al over de veertig was. Hein was toen een zwaargewicht bodybuilder met een eigen sportschool, ‘Kraakman Kracht’. Dat was vijftien jaar geleden.
Ik leerde hem kennen in de kroeg. Ons eerste gesprek verliep ongeveer als volgt.
- Ben je ziek of zo? (Dit zei Hein uiteraard, niet ik.)
- Nee hoor. Ziek ben ik eigenlijk nooit.
- Nou... Ik dacht, zoals jij dat glas naar je mond brengt, dan kun je wel een handje extra kracht gebruiken!
- Een handje kracht waarvoor?
- Stel dat er dieven in je huis komen, midden in de nacht.
- Dieven ben ik gewend te vermoorden met een keukenmes.
- O ja? Heb je dat al eens gedaan?
- Nee, niet in het echt. Ik heb nog nooit een dief over de vloer gehad.
- Wat doe je, in het echte leven?
- Ik zit in de reclame.
- O ja? Ik heb reclame nodig voor mijn sportschool.
- Zeg maar op wat je problemen zijn.
- Ik zoek een manier om net niet te zeggen dat mijn klanten bij mij anabole steroïden kunnen krijgen.
- Hm... En als je nu zegt dat ze bij jou sterk kunnen worden met natuurlijke middelen?
- Godverdikke! Prachtig gevonden. Barman! Een pils voor deze reclamemaker!
Aan de gevolgen van het innemen van die natuurlijke middelen is Hein Kraakman kortelings gestorven. Hij had al hartproblemen, kreeg een hartaanval en was dood.

maandag 13 juli 2009

Abdicatie

Nassau ligt in het westen van Duitsland, ruwweg tussen de steden Wetzlar, Coblenz en Frankfurt in. Het is zo groot als Noord-Holland, maar natuurlijk lang niet zo belangrijk. Op een zeker moment vond men dat Nassau een graafschap moest worden. Wie werd de eerste graaf? Walram I van Laurenburg (1146-1198). Die ging zich graaf Walram I van Nassau noemen in 1193, nadat hij eerst nog drie jaar aan de Derde Kruistocht had meegedaan onder Frederik Barbarossa.
Zo is het dus begonnen.
Walram I gewerd Hendrik de Rijke van Nassau (1190-1247). Dat Rijke sloeg misschien op zijn kindertal. Hij had minstens negen kinderen. Zijn derde kind was Otto I van Nassau (1225-1289), de stamvader van de Ottoonse Linie van het Huis Nassau. Otto voerde strijd met zijn broer Walram om de erfenis, het zal wel een lekkere familie zijn geweest. De erfenis (het graafschap m.a.w.) werd verdeeld, en later nog eens verdeeld, het was een grote knoeiboel.
Otto I gewerd Hendrik I van Nassau-Siegen (ca. 1260-1343). Siegen moet u zien als de grootte hebbend van West-Friesland. Daar was ie graaf van, van zo’n gebiedje.
Otto I gewerd Otto II van Nassau-Dillenburg (1305-1350). Hij werd in 1343 graaf.
Otto II gewerd Johan I van Nassau-Dillenburg (1339-1416). Hij werd na zijn vaders dood in 1350 de nieuwe graaf. Op 11-jarige leeftijd dus. In sommige families kan alles.
Johan I gewerd Engelbrecht I van Nassau-Dillenburg (ca. 1375-1442). Deze Engelbrecht was interessant. Hij was eerst domproost te Münster, maar omdat zijn beide broers kinderloos waren, deed hij afstand van de proosdij en trouwde hij met Johanna van Polanen. Zij stierf in 1445 en tot haar erfenis hoorden vele heerlijkheden en ridderhofsteden in Holland, Brabant, Henegouwen, Utrecht en Zeeland. Door dit huwelijk van Engelbrecht I en Johanna van Polanen begon de opkomst van het Huis Nassau in de Nederlanden.
Engelbrecht I gewerd Johan IV van Nassau-Dillenburg (1410-1475). Hij erfde dus die Nederlandse bezittingen van moeder Johanna van Polanen, werd ook heer van Breda, drossaard van Brabant en Heusden, en nog véél véél meer.
Johan IV gewerd Johan V van Nassau-Dillenburg (1455-1516). Hij werd ook heer van Breda, stadhouder van Gelre en Zutphen. Na zijn overlijden erfde zijn zoon Hendrik III van Nassau zijn Nederlandse bezittingen. De Duitse bezittingen gingen naar een andere zoon, Willem de Rijke.
Johan V gewerd dus Willem de Rijke van Nassau-Dillenburg (1487-1559). Dat Rijke slaat weer niet op zijn financiële vermogen (hij had grote schulden), maar op zijn kindertal: veertien stuks bij twee vrouwen. Bij Juliana van Stolberg kreeg hij bijvoorbeeld Willem van Oranje.
Willem gewerd ook Jan VI van Nassau-Dillenburg (1535-1606), een jongere broer van Willem van Oranje. Jan van Nassau-Dillenburg kan gezien worden als de stamvader van het thans in Nederland regerende vorstenhuis.
Jan VI gewerd Ernst Casimir van Nassau-Dietz (1573-1632, aan dat Dietz kunt u zien dat vader Jan het graafschap via erfenissen aan zijn kinderen had verkwanseld). Ernst Casimir diende onder Maurits en onder Frederik Hendrik, was stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe.
Ernst Casimir gewerd Willem Frederik van Nassau-Dietz (1613-1664). Willem Frederik is bekend geworden omdat na zijn dood zijn dagboeken gevonden werden, waarin hij schreef over ziekte, lust, drankzucht, berouw en schuld. Ik zou die dagboeken graag lezen.
Willem Frederik gewerd Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz (1657-1696). Deze kinderachtige figuur zorgde ervoor dat het stadhouderschap van Friesland erfelijk in handen van de familie Nassau-Dietz kwam. Erger was dat hij slecht met zijn neef, Willem III van Oranje, overweg kon en zelfs overliep naar de Fransen. Hij keerde later wel terug, maar werd gepasseerd voor de functie van eerste veldmaarschalk, dus nam hij opnieuw ontslag. Ach ja, dat soort ratten heb je er tussen zitten.
Hendrik Casimir II gewerd Johan Willem Friso van Nassau-Dietz (1687-1711). Als enige erfgenaam van zijn achterneef, Willem III, kreeg hij er in 1702 de titel Prins van Oranje bij. Verder is van deze tamelijk lullige figuur (hij verdronk en toen ging hij dood) nog bekend dat er in 1709 enkele duizenden Nederlanders onnodig stierven in de slag bij Malplaquet, door een misverstand met de Engelse commandant Malborough.
Johan Willem Friso gewerd Willem IV van Oranje-Nassau (1711-1751). U ziet al wel dat dat Nassau minder belangrijk gevonden werd. Willem werd de eerste erfstadhouder van de Republiek der Verenigde Provinciën. Willem was een vriendelijke man, maar had te kampen met een zwakke gezondheid en met een vergroeiing van zijn rug. Dan doe je weinig.
Willem IV gewerd Willem V van Oranje-Nassau (1748-1806). In 1795, toen de Fransen kwamen, vluchtte deze lafaard naar Engeland, met medeneming van achttien vrachtwagens vol goud, zilver, schilderijen, porselein. Zijn stoffelijk overschot is in 1958 bijgezet in de Nieuwe Kerk te Delft. Daar wou Wilhelmina niet bij zijn, want zo’n lafaard nietwaar. Maar ze was zelf in 1940 ook gevlucht naar Engeland. Toch?
Willem V gewerd Willem I van Oranje-Nassau, koning der Nederlanden (1772-1843). Koning van 1815-1840. Hoe hij koning werd, moet u maar eens lezen in de Wikipedia-artikelen.
Willem I gewerd Willem II der Nederlanden (1792-1849). Koning van 1840-1849. Hij sprak slecht Nederlands, met een sterk Engels accent.
Willem II gewerd Willem III der Nederlanden (1817-1890), volgens de New York Times de meest losbandige man van deze jaren. Koning van 1849-1890.
Willem III gewerd Wilhelmina (1880-1962). Wilhelmina gewerd Juliana (1909-2004). Juliana gewerd Beatrix (1938-heden).
Deze lafaards, schuinsmarcheerders, geen knip voor de neus waard zijnde lieden hebben dus over ons geregeerd. En hebben ook een enorme rijkdom verkregen. Moet dat nu nog langer zo verder gaan? Nee, natuurlijk. Aftreden en ophoepelen, alsjeblieft. We hebben u echt niet nodig.

Wat moet hij er nog?

Een theorie. Er bestaat in het wielrennen, zoals het ook in het hardlopen, het hardschaatsen en het hardskiën bestaat, een héél klein clubje van mensen die zorgen voor de middelen waarmee de ‘profs’, zoals ze zich noemen, heel hard kunnen gaan.
Want u weet wel, zonder middelen in te nemen, gaat een wielrenner niet hard genoeg. Niet zeuren, zeg ik, neem de eerste wedstrijd die Lance Armstrong in San Sebastian reed. Armstrong eindigde die wedstrijd als allerlaatste. Toen nam hij Henny Kuiper als adviseur. Anderhalf jaar later was hij wereldkampioen. Ra ra.
In de jaren negentig waren het de Italianen die, voor zichzelf, de epo hadden, en dus alles wonnen. Daarna wist iedere renner hoe het moest: je kon de Tour de France niet winnen door te slapen, zoals Joop Zoetemelk ooit zei, maar door wákker te blijven, ook ’s nachts. U weet misschien dat door epo je bloed dikker wordt, wat moeilijkheden geeft in een wat rustiger omgeving. Dus zag je toen renners ’s nachts rondrennen en rondspringen in hun hotels.
Daarmee heeft u ook een verklaring voor de uitpuilende ogen en de volledig uitgewoond lijkende lichamen van de renners. Voor de gewoonte van de zonnebrillen, die ook kunnen wijzen op cocainegebruik, overigens.
Een zeer klein clubje, zei ik. Waarom zit Michael Boogerd nu opeens weer in de Tour?

donderdag 9 juli 2009

‘Maar ik bemin je toch, duifje!’

Ik kan met iedereen omgaan, met edelman, bedelman, schaker, spion. Maar ik kan niet omgaan met aanstellers. Ik bedoel met ‘aanstellers’ niet de lijders aan hypochondrie. Elk mens heeft zijn zwakten.
Maar als een acteur tegen een actrice zegt: ‘Maar ik bemin je toch, duifje!’ — u begrijpt al wel dat zo’n zin alleen in het Nederlandse toneel gezegd kan worden, en binnen dat toneel alleen door vervelende lieden zoals Ko van Dijk — dan loop ik de zaal uit.
Als in een gemiddelde televisieserie een man en een vrouw een beetje ruzie hebben, dan zul je altijd zien dat de vrouw uit het raam kijkt, en de man (achter haar staand) ook. Of ze kijkt in de camera, en de man ook. Een reden om meteen weg te zappen, want dat doe je niet, in het echt.
Een andere vorm van aanstellerij is vervat in de vragen van het programma Een tegen honderd, dat gepresenteerd wordt door Caroline Tensen. Dat zijn vragen van deze soort: ‘Wat is de meest zuidelijk gelegen stad van Frankrijk? A. Parijs B. Reims C. Perpignan.’ Het is ook wel zo dat mensen die naar dat soort shows kijken, ook op intellectueel gebied wat tekortkomen, mij gaat het om de aanstellerij van zo’n mevrouw Tensen. Als een kandidaat vijf of tien van dat soort vraagjes goed heeft beantwoord, sluit ze hem tegen de borst.
Dan is er nog de aanstellerij van types zoals Jomanda, maar dat is meer oplichterij.
Ook in geschrifte bestaat er een vorm van aanstellerij: zodra u het woord zodanig of dusdanig in een tekst tegenkomt, kunt u die tekst wegleggen. Vervelende mensen.
Als een man een folder schrijft waarin hij zegt dat de evolutie-theorie misschien wel niet klopt, dan is mijn eerste reactie: ‘Kerel, stel je toch niet zo aan!’ Want wat wil je dan? De scheppingstheorie der christenen wil je er natuurlijk voor in de plaats hebben. Die is evenveel waard als de theorie dat wij geboren zijn uit een bloemkool.
Doe toch gewoon, zou ik willen zeggen. Stop met uw gebarentaal, met uw gebrabbel en met uw ambtelijke gezeur.

dinsdag 7 juli 2009

De kauwen van Egmond aan Zee

Deze foto werd vorige week vanuit mijn kamer gemaakt, om 21.40 uur ’s avonds, door mijn vriendin Alice Stegeman.
Wat zien we? We zien het Nederlands Hervormde kerkje van Egmond aan Zee, met op de nok van het dak een veertigtal vogels. Wat zijn het voor vogels en wat doen zij hier?
Ik ben geen vogelaar, voor vragen over de verschillen tussen een parkiet en een mus vervoege u zich elders. Maar ik heb het voor u uitgezocht. Het zijn geen spreeuwen en ook geen roeken. Zijn het kraaien? Maar dan wel kleine kraaien. Het zijn kauwen. Dat zie je aan hun grijze zijhals en achterhoofd.
Waar leven kauwen van? Van insecten, zaden, granen en van het etensafval dat een andere aardbewoner, de mens, achterlaat. Op dit moment pikken tien of twaalf kauwen in het grasveld naast bovenvertoonde kerk. Je ziet de kauwen ook op de terrasjes bij het strand, waar ze snel en zakelijk de achtergebleven patatjes en stukjes brood wegpikken. De beestjes zijn niet schuw van aard, het zijn intelligente opportunisten.
Mijn oude onderbuurvrouw, die nu helaas niet meer leeft — een jaar of vier geleden overleed ze — had elke ochtend een paar kauwen in de goot boven haar buitendeur. Ze ging dan naar buiten met een paar biscuitjes in haar hand. Die hand hield ze op, en jawel: de biscuitjes waren voor de vogels.
‘Hoe lang doet u dat nou?’ vroeg ik haar eens.
‘O, al jaren,’ zei ze.
‘En zijn het steeds dezelfde vogels die u voert?’
‘Nee. Ik denk dat ze het elkaar leren.’
Om redenen die ik niet ken, is het verboden om kauwen als huisdier te hebben. Het is ook niet gezond voor de kauw, want hij kwijnt weg als hij in een kooitje moet zitten.
Waar wonen de Egmondse kauwen? Waar overnachten ze? Ik vermoed dat ze groepsgewijs in een paar bomen overnachten, net buiten het dorp. Maar in de lente en de zomer komen ze vrolijk samen op de nok van het kerkdak, ik neem aan om de dag nog eens door te nemen.
‘Waar ben jij geweest, Jack?’
‘Bij De Parel van Egmond.’
‘Dan heb je wel zitten snoepen!’
‘O jawel. Er waren heel veel van die...’
‘Mensen?’
‘Die ja. Die lieten hele stukken van die heerlijke appelgebak staan. Kat in het bakkie natuurlijk!’

zaterdag 4 juli 2009

Blij

Rick Wakeman, de toetsenist van Yes, kon zo blij kijken dat het echt onbeschoft was. Hij keek je, terwijl hij speelde, recht aan, lachend, alsof hij wilde zeggen: kijk mij dit eens kunnen! Dat was trouwens wel een beetje zo met die hele groep. Aardige muziek, daar niet van, maar met teksten die gingen over een wheel ergens in the sky, dat daar weg moest of juist moest blijven draaien, ik weet het niet meer. Te erg voor woorden.
Waarvan kennen we die blijheid vooral? Ik meen van de christenhonden, in het bijzonder de christelijk-sektarischen: Zevende Dags Adventisten, Pinkstergemeente, Jehova’s Getuigen. De strenge bijbelaars hebben het Woord tot zich genomen, en zij lachen, hoe dieptreurig het ook soms is in dit tranendal. Zij lachen met de blijheid van appelen en citroenen.
Ik kom ze gelukkig zelden tegen, zulke blijde christenen, want het is in dit leven immers veel beter om pessimistisch tegenover de dingen te staan. Als iets tegenvallends gebeurt, kun je zeggen: dat wist ik al van tevoren. Als iets eens een keer goed afloopt, zeg je: een meevallertje!
Maar van de week kreeg ik twee dames aan de deur. Ik let altijd op het schoeisel van volk dat aanbelt. Deze twee dames hadden opengewerkt schoeisel. Hun teennagels waren (‘Wij gaan met de tijd mee!’) volgens de modevoorschriften van 1978 zwart geverfd. Hun jurkjes waren zomers fris. Op hun gezichten was de blijde lach der christenhonden te zien.
Ik deed de deur open en zei: ‘Komt u binnen! Waar komt u voor?’
Een der dames zei: ‘Wij komen u een blijde boodschap brengen.’
‘En u?’ vroeg ik aan de andere dame.
‘Ik hoor bij haar,’ zei ze.
‘Komt u binnen. Schoenen vegen, dan maak ik een kopje koffie.’
‘Dat hoeft niet, hoor!’
‘Ik heb hier iets interessants,’ zei ik. Ik heb op mijn computer alle ruimtefoto’s die de Hubble heeft gemaakt sinds 1995. Ik haalde een foto van het Katteoog tevoorschijn, een ongeveer 10.000 jaar geleden ontploft sterrenstelsel, dat zo’n 3000 lichtjaar van ons verwijderd is.
‘Dit is een van de honderdduizenden foto’s van sterrenstelsels die de Hubble heeft gemaakt. En nu wilt u met mij komen praten over een godje van slechts tweeduizend jaar geleden? Komt u toch! Gaat u toch alstublieft schamen!’

donderdag 2 juli 2009

Geen zelfmoord a.u.b.

Ik ben een kustbewoner en als kustbewoner weet ik alles van de zee, maar zie ik het zeetje bijna nooit. Naar het strand: nooit. De duinen in: hoogst zelden. Wij kustbewoners gunnen iedereen het geluk naar de zee te komen kijken, maar wij hebben die zee al zo vaak gezien dat het niet interessant meer is voor ons. Als geboren Amsterdammer loop je ook niet door de stad om te kijken naar zestiende-eeuwse gevels. Daar ben je aan gewend.
Maar als er iets gebeurt binnen een straal van 500 meter van mijn woning, en het strand ligt binnen die grens, dan is Hoogebooms Scherpe Oog paraat!
De heer en mevrouw Kummer uit het Overijsselse Ommen komen elk jaar met hun zoon Herman naar Egmond aan Zee, om hun vakantie hier te vieren. Zoon Herman is nu 17 jaar en dat is ook in Overijssel de leeftijd waarop sommige jongens vreemd gedrag beginnen te vertonen. Ze worden depressief of ze worden moorddadig of zelfmoorddadig. Ommen is ook geen plaats waar je voor je plezier gaat wonen, dus ik begrijp het wel. Het moet een hel zijn voor Herman.
Ik loop vorige week op een avond door de Voorstraat, toen ik Herman tegenkwam. We hadden elkaar een jaar eerder ook al gesproken. Hij was in dat jaar tijd een lange jongen geworden en hij was ook veel somberder over zijn toekomst.
‘Het zit er niet in dat ik nog terugga naar Ommen,’ zei hij.
‘Dus je blijft hier?’ vroeg ik.
‘Ja.’
‘Waar ga je wonen?’
‘In zee.’
‘Je bent dus van plan er een eind aan te maken?’
‘Ja.’
‘Dat moet je niet in Egmond aan Zee doen.’
‘Waarom niet?’
‘Ten eerste is dat enorm slecht voor het toeristenverkeer. Als de toeristen weten, daar heeft een jongen zich laatst van kant gemaakt, dan komen ze er niet op af. Dat zul je wel begrijpen.’
‘Daar had ik nog niet over nagedacht.’
‘Een hele plaatselijke economie zou er door ontwricht raken.’
‘Dat zou wel heel erg zijn.’
Herman beloofde me dat hij er nog eens een nachtje over zou gaan slapen.

woensdag 1 juli 2009

Utrecht

‘Geachte winkeliers! Het is zeer tevredenstellend dat u in zo groten getale bent opgekomen voor deze jaarlijkse vergadering van Winkeliersvereniging Egmond aan Zee! U ook, meneer Van Dam van De Winkel van Sinkel in de Voorstraat. Hartelijk welkom! U heeft net uw winkel geopend en uw winkel is nu al een groot succes. Een groot succes.
Wat moeten wij doen, dames en heren winkeliers.
Welnu, daar heeft het bestuur van de Winkeliersvereniging een oplossing voor gevonden, en die oplossing zal ik u zo voorleggen. Eerst nemen wij een korte pauze, want daar komt ons erelid, mevrouw Rood van Sigarenmagazijn Rood in de Voorstraat toch nog onverwacht binnen. U bent ook van harte welkom op onze vergadering, mevrouw Rood! Niet te snel lopen, mevrouw Rood, en u rustig omdraaien voor uw stoel. Geeft u haar even een handje, meneer Peters van Bloemenzaak Peters in de Voorstraat. Een applausje voor mevrouw Rood!
Kunnen. Wij. Niet. Het. Utrecht. Van. De. Kuststreek. Worden? Dat was de vraag waarvoor het bestuur van de Winkeliersvereniging Egmond aan Zee zich gesteld zag. Het snijpunt van de belangstelling. Het scharnierpunt, zoals het wel wetenschappelijk wordt uitgedrukt, van de verkoop. Een klein geconcentreerd gebied waar álles te koop is, van strandkleding tot en met sukadevlees, want ik vergeet natuurlijk ook niet slager Keessen van de Trompstraat. Een van onze trouwste leden, die in Het Strand goed scoorde met zijn slogan ‘Boer goed! Eet een biefstuk van Keessen!’
Klasse, Karel Keessen. Ja, daar mag wel een applausje op volgen!
Het Utrecht van de Noordhollandse kuststreek, dát is wat wij dus moeten worden, het knelpunt van de Nederlandse Spoorwegen, enzovoorts. Hoe doen wij dat? Dat doen wij door eenvoudig te adverteren in het weekblad Het Strand van onze Winkeliers-vereniging Egmond aan Zee. Hét medium dat ook driftig gelezen wordt door de gehele bevolking. Uw advertentiegelden zijn dus niet weggegooid geld!
Er zijn wel mensen die mij gezegd hebben: er staat nooit zoveel in Het Strand, er staan alleen maar advertenties in. Dat klopt! Maar dat gaat vanaf nu veranderen, dames en heren, want achter het gordijn staat een meneer die u allen wel kent. Onze columnist! Meneer Hoogeboom!’