De beeldend kunstenaar J.-D. L., met wie ik heb samengewerkt, zoals ik gisteren schreef, had in de jaren zeventig (voordat ik hem leerde kennen) een serie schilderijen gemaakt die hij Vertrouwde gezichten noemde. Het waren doeken van ongeveer 60 x 90 cm, voorstellende zeer nauwkeurig weergegeven stukken duin, stukken polderwereld, stukken van het dorp D. met kerktorentje en kroeg.
Wat deed hij vervolgens? Hij bevestigde aan de bovenkant van de lijst een roe, waaraan hij twee gordijntjes hing, gemaakt van de stof van een damesnylonkous. Die gordijntjes had hij eerst in een kleurstof geweekt. Hij exposeerde die schilderijen met gesloten gordijnen in een galerie bij mij in de buurt, en zo leerde ik hem langzamerhand kennen.
Ik vond het wel aardige doeken, ik wist zijn vertrouwen te winnen, we werden tenslotte buren te D. en gingen samenwerken. We waren toen allebei bijna dertig, hij was een paranoide anti-mens mens, ik had last van rare depressies, dus we waren een gezond stel mensen.
Een van de eerste dingen die ik hem voorstelde was dit: laat die gordijntjes nu eens weg. Schilder nu eens iets wat je vanuit je raam kunt zien of denkt te kunnen zien, door het bijna geheel gesloten gordijn heen. Met links, rechts, boven en onder stukjes muur van je slaapkamer. Dat deed hij met enthousiasme, en dat werd Het paarse gordijn. Dat doek zult u misschien kennen als topstuk van het museum van Dirk Scheringa te Spanbroek.
Maar J.-D. (Jaap, zoals ik mocht zeggen) werd steeds onhandelbaarder, hij had ook last van ergdenkendheid. Hij wilde na een paar jaar niet meer luisteren naar goede raad, begon vol te houden dat ik hem bestal (wat ik nooit gedaan heb) van kwasten, verf, doek. Het ging zelfs zo ver dat ik zijn atelier niet meer in mocht. Toen heb ik hem een venijnig afscheidsbriefje geschreven en ben ik verhuisd.
donderdag 3 september 2009
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten