donderdag 11 oktober 2012

Samuel Barber

Samuel Barber (1910-1981) werd geboren uit een moeder die pianiste was, ik zou ook zo graag uit een pianistenschoot gekomen zijn. Toen hij zeven jaar was, schreef hij zijn eerste stuk, Sadness, voor pianosolo. In 1919, toen hij negen jaar was, schreef hij een briefje aan zijn moeder, met daarin deze zinsnede: ‘To begin with I was not meant to be an athlet (sic), I was meant to be a composer, and will be I’m sure.’ Of zijn moeder daar rekening mee wou houden en hem niet meer wou vragen om buiten voetbal te gaan spelen. Zijn moeder hield daar rekening mee, ze was immers pianiste, en op zijn tiende jaar begon hij te werken aan een opera, The rose tree. Op zijn twaalfde werd hij organist in de plaatselijke kerk van West Chester, Pennsylvania, en zo ging het verder. Hij werd een van de grootste componisten van de 20ste eeuw.
Eerder had ik de Zwitserse componist Frank Martin al ter sprake gebracht. Die zei in een interview ongeveer dit: ‘Ik gebruik de twaalftoons techniek van Schönberg, want als ik het op de gebruikelijke manier had gedaan, kwam ik uit op Bach, Mozart, Chopin.’ Dat mocht je willen, dacht ik toen ik dat hoorde. Samuel Barber heeft nooit, zoals Schönberg, Alban Berg, Charles Ives, tot de muzikale avant-garde gehoord. Hij was een man die het deed zoals men het in de 19e eeuw al deed. Hij wordt in de boeken, die men overigens nooit helemaal moet geloven, een postromanticus genoemd.
In 1935-36 brak hij wereldwijd door. Hij bereisde Europa, samen met zijn vriend, levenspartner en collega-componist Gian Carlo Menotti. Waar hij ook kwam, overal had hij succes met zijn stukken. In 1938 arrangeerde hij het tweede deel van zijn Strijkkwartet opus 11 tot het beroemde Adagio for strings. In 1939 schreef hij zijn mijns inziens mooiste werk: zijn vioolconcert opus 14 (klik hier voor het Allegro, het Andante en vergeet vooral niet te klikken op het weergaloze Presto. U hoort de fantastische violiste Hilary Hahn).
Hij bleef muziek schrijven, zoals dit Pianoconcert opus 38 uit 1962 (delen 1 en 2, 3). In 1966 werd zijn derde opera Antony and Cleopatra geweigerd en Barber werd depressief en ging aan de drank. Dat zal ook wel te maken gehad hebben met het einde van de relatie met Menotti. Hij schreef in zijn laatste jaren contemplatieve, niet eens zo treurige muziek. Hij stierf aan de kanker.

dinsdag 9 oktober 2012

Muziek voor de hoveling

In 1528 verscheen bij de beroemde Venetiaanse drukker-uitgever Aldus Minutius het boek Il libro del cortegiano, dat anderhalve eeuw later in het Nederlands De volmaeckte hovelinck zou heten. Dit boek van Baldassare Castiglione bestaat sinds 2000 onder de naam Het boek van de hoveling. Het boek zou in heel Europa grote bekendheid krijgen. Het beschrijft de gesprekken aan het hof van Urbino op vier avonden in het jaar 1507. Urbino was het centrum van de Italiaanse renaissance.
Het is een historisch zeer interessant boek. Vertaler en inleider Anton Haakman laat zijn inleiding zo beginnen:
‘Een dame vraagt een heer ten dans. Hij weigert, wil ook niet naar muziek luisteren of deelnemen aan andere vormen van tijdverdrijf. Zulke frivole bezigheden behoren niet tot zijn vak, zegt hij. De dame vraagt: ‘Wat is uw vak dan?’ ‘Vechten,’ antwoordt hij. Daarop reageert de vrouw: ‘Ik zou denken dat u, nu er geen oorlog is en u ook niet op het punt staat te vechten, er het beste aan zou doen u goed te laten invetten en u met uw hele wapenrusting in een kast te laten opbergen tot men u nodig heeft, anders raakt u nog erger vastgeroest dan u nu al bent.’
Zo moet een boek beginnen, ik heb het boek meteen gekocht, zo’n tien jaar geleden en ik heb het met veel plezier gelezen. Wat kunnen we nu opmaken uit die alinea? Ten eerste dat het er modern en vrijgevochten toeging. Een dame durfde zoiets te zeggen tegen een heer, en die dame vroeg die heer ook ten dans. Ten tweede wil die ene alinea ons ook overtuigen van het achterlijke van die middeleeuwse ridderlijkheid. Als je in 1507 een beetje modern wilde zijn, dan moest je niet alleen kunnen vechten, je moest ook van het leven kunnen genieten: er was literatuur, schilderkunst, muziek, wetenschap. De renaissance was aangebroken.
Op welke muziek wou die dame gaan dansen? En wat voor dansstijl hadden ze in 1507? Vast niet meer de saltarello, maar eerder de gaillarde, gok ik. Over de muziek ben ik zekerder: dat was de frottola. Zo’n modern hof als dat van Urbino nodigde bijvoorbeeld Bartolomeo Tromboncino of Marchetto Cara uit. Ongeveer in die tijd begon men ook frottole drie- en vierstemmig te zingen, en rond 1530 nam het madrigaal de plaats in van de frottola. Het madrigaal zou het, net als de frottola, een kleine honderd jaar uithouden.

Foto: Wikipedia / gaillarde.

zondag 7 oktober 2012

Van Gregoriaans tot Perotinus

Het Gregoriaans werd gecomponeerd door paus Gregorius I (540-604), veronderstellen veel mensen nog. Het is echter niet waar, zoals uit musicologisch-historisch onderzoek in de Benedictijner abdij te Solesmes (een dorpje in de buurt van Le Mans) is gebleken. De monniken aldaar zetten zich in voor het Gregoriaans en proberen het in oude luister te herstellen. Ze hebben ook vele oude handschriften in facsimile uitgegeven.
In het jaar 754 draagt Pepijn de Korte, koning der Franken, Chrodegang (712-766) op om de liturgie en de begeleidende zang te hervormen. Chrodegang was bisschop van Metz en stichter van de abdij van Gorze (dorpje in de buurt van Metz). In die abdij ontstond de vroegste vorm van Gregoriaanse zang. Die vorm werd chant messin (Latijn: cantilena metensis) genoemd en moet ongeveer zo hebben geklonken. Voor het eerst werd er pas over Gregoriaanse zang gesproken rond het jaar 850. Toen werden er ook portretten van paus Gregorius I gemaakt met een duif op zijn schouder. Die duif zou de Heilige Geest zijn geweest, die hem de noten van het Gregoriaans influisterde. U weet nu dus dat dat onzin is.
Voordat die chant messin algemene invoering kreeg, werd er op vele, per landstreek verschillende wijzen gezongen: Gallicaans, Oud-Romeins, Beneventaans, Ambrosiaans etc. Dat veranderde toen Karel de Grote (742-814), koning der Franken en later keizer van het Romeinse Rijk, standaardisering in zijn rijk nastreefde, op werelds maar ook op religieus gebied. Het notenschrift voor het Gregoriaans bestond sinds de 9e eeuw uit neumen. Later kwamen er ‘kopjes’ op die neumen en nog weer later ontstond hieruit de mensurale notatie.
Pas rond het jaar 1200 veranderde er iets (in die tijd duurden de modes nog honderden jaren), en wel in de Notre Dame-kathedraal van Parijs. Daar werkte Leoninus die opeens dit soort muziek begon te maken: de ars antiqua was geboren. De ritmische polyfonie. Zijn medewerker of opvolger (dat weten we niet precies) heette Perotinus. Die maakte dit soort muziek.
In de 20ste eeuw, toen de LP de belangrijkste muziekdrager was (totdat de CD in opmars kwam), maakte iemand een flauw grapje door te zeggen dat LP niet een afkorting was van longplayer, maar een eerbetoon aan Leoninus en Perotinus. Het is echter wel zo dat zij de eerste interessante componisten waren.

Foto: Wikipedia / Chrodegang. Glas-in-lood in de Sainte Glossinde-kapel in Metz.

vrijdag 5 oktober 2012

Componist-moordenaar

Carlo Gesualdo (1566-1613) was prins van Venosa en graaf van Conza (beide plaatsen liggen in de buurt van Napels), hij was dus een Italiaans edelman, hij bespeelde de luit, de gitaar en het clavecimbel, was een fantastisch goed componist en vermoordde enkele mensen (we weten niet hoeveel). Zijn oom was Carlo Borromeo, aartsbisschop te Milaan, zijn moeder was een nicht van paus Pius IV.
Eerst maar eens die moorden. In 1586 trouwde Carlo met Maria d’Avalos, een dochter van de markies van Pescara. Die had het al snel gezien met haar echtgenoot; ze begon een liefdesaffaire met Fabrizio Carafa, hertog van Andria. Toen Carlo dat doorkreeg, lang nadat die affaire bij iedereen al bekend was  (hij was steeds maar bezig met de muziek), deed hij het volgende. Op 16 oktober 1590 ging hij zogenaamd op jacht, met een paar van zijn bedienden. Dat gaf uiteraard Maria en Fabrizio vrij spel. Maar Carlo kwam terug met zijn bedienden, betrapte het liefdesstel in flagrante delicto, en vermoordde het stel op het bed waarop ze lagen. De moordpartij moet gruwelijk zijn geweest. Hij legde beiden voor de deur van het paleis te Napels waar een en ander plaatsvond, en hij vluchtte vervolgens naar zijn paleis in Venosa. Hij was als edelman niet bang voor justitiële vervolging, maar wel voor wraak.
Hij zou thuisgekomen ook zijn zoontje vermoord hebben, want hij kon niet zeker weten of hij de vader was en dan moet zo’n kind natuurlijk doodgemaakt worden. Maar zeker is dit niet. Hij zou ook de markies van Pescara vermoord hebben, toen die wraak wou komen nemen. Ook dit is niet zeker. In 1594 trouwde hij voor de tweede maal, nu met Leonore d’Este, een nicht van Alfonso II, hertog van Ferrara. Ook dit huwelijk was niet gelukkig, zijn vrouw beschuldigde hem van misbruik en was meer bij haar broer in Modena dan thuis. Cecil Gray, die in 1926 een boek over Carlo Gesualdo schreef, zei het zo: ‘She seems to have been a very virtuous lady, for there is no record of his having killed her.’
Ondertussen was hij uitsluitend bezig met de muziek. Hij leefde alleen, in zijn afgelegen kasteel in Gesualdo, waar hij alleen een paar zangers en musici ontving. Hij schreef 105 madrigalen, die hij verdeelde over zes boeken (madrigalen zijn seculiere, meerstemmige gezangen). In de boeken 5 en 6 zie je goed hoe modern hij was. In kringen van musici wordt gezegd dat pas in de late 19e eeuw weer zoiets gedaan werd. Hij maakte ook een kleine 70 kerkelijke gezangen. Hier een voorbeeld van een madrigaal uit boek 6: Moro, lasso, en hier is een stuk kerkelijk gezang: O vos omnes.
In 1613 stierf Carlo, na een leven vol van muziek, moorden en depressies. Madrigalen in zijn stijl werden bijna niet meer geschreven, de baroktijd kwam eraan, en Carlo Gesualdo werd vergeten. Hij werd pas 400 jaar later herontdekt. Tristis est anima mea.

woensdag 3 oktober 2012

In Monte Oliveti

De Olijfberg is een bergruggetje dat ten oosten van Jeruzalem ligt. Hoogte: ongeveer 800 meter. De joden geloven min of meer, omdat het in het Hebreeuwse bijbelboek Zacharia staat, dat God aan het einde der tijden op de Olijfberg zal beginnen met het tot leven wekken van alle gestorvenen. Dat vinden sommige joden zo prachtig dat ze zich op de Olijfberg laten begraven. Er zijn op die berg zo’n 150.000 graven.
Ook in het Nieuwe Testament komt de Olijfberg verschillende keren voor. Aan de voet van de berg ligt Gethsemane, waar Jezus aan de Romeinen werd uitgeleverd. Op Hemelvaartsdag, dat is een donderdag, veertig dagen na Pasen, vieren we dat Jezus op de Olijfberg, temidden van zijn apostelen, ‘Goodbye’ zei en opsteeg naar de hemel. Met een wolk etc., voor het effect, ik begrijp dat best. Zo’n man moet je niet begraven, zo’n man stijgt op. Hij weegt blijkbaar niets meer en als ik het zelf verzonnen had, zou ik ook die wolk genomen hebben.
Een en ander heeft tot mooie muziek geleid: stukken die door de eeuwen heen allemaal ‘In Monte Oliveti’ (Op de Olijfberg) heten en die ik verder zal afkorten tot IMO. Het eerste IMO dat ik u wil aanbevelen, is dat van Mikolaj Zielenski (ca. 1550-1615), de Poolse grootmeester van de vroege barok in het begin van de zeventiende eeuw. U moet eens letten op de manier waarop Zielenski het koor als het ware in tweeën deelt (de hoge en de lage stemmen) en op elkaar laat reageren.
Ook deze IMO van Orlando di Lasso (1532-1594) mag er wezen. Deze IMO van Carlo Gesualdo da Venosa (1566-1613) vind ik persoonlijk de allermooiste. Maar deze IMO van Anton Bruckner (1824-1896), uitgevoerd door maar 8 stemmen, is ook een wondertje. Maar ook dit dingetje van de Letse componist Juozas Naujalis (1869-1934) mag niet ongenoemd blijven. En, om ook nog eens te kunnen lachen, hier is een uitvoering van IMO van Franz Schubert (1797-1828). Het kan inderdaad ook verschrikkelijk slecht worden gezongen.
Er zijn nog veel meer uitvoeringen van hetzelfde lied, en die gaan, met dezelfde bloedige ernst, over die hemelvaart van Jezus. Daar gelooft men in, dat wil natuurlijk zeggen, daar gelooft men helemaal niet in, maar dat geleuft men. Ik geloof ook niet in al die bizarre onzin, zoals ik ook geen geloof hecht aan de homeopathie, de handlijnkunde of de hypnotherapie. Die hebben dan nog als nadeel dat ze geen mooie muziek hebben voortgebracht, en dat heeft het christendom (naar mijn smaak) wél gedaan. En bij een stukje Bach denk je toch ook niet: wat een vuile christen!

Foto: Wikipedia / Giotto di Bondone (1267-1337).

maandag 1 oktober 2012

Albicastro

Als je aan een historicus zou vragen: ‘Wat was nu de krankzinnigste oorlog die we in Europa hebben gehad?’, dan is de kans groot dat hij zou zeggen: ‘De Spaanse Successieoorlog van 1701-1714.’ Tienduizenden zijn er gesneuveld, en waarom? Omdat een paar hoge heren onderling ruzieden over een erfopvolging, ergens. Daarom. Het was overigens voor het laatst dat de Lage Landen een rol van betekenis speelden in Europa. Bij de Vrede van Utrecht in 1713 kregen we er de vesting Venlo bij, en daar hebben we, zoals u weet, nog veel plezier van gehad. Engeland kreeg er Gibraltar, Newfoundland en een stuk van Canada bij. De Zuidelijke Nederlanden gingen over van Spaanse handen naar Oostenrijkse.
Aan deze idioterie deed vanaf 1708 ook mee de heer Johann Heinrich von Weissenburg, hij werd ritmeester (een kapiteinsfunctie) bij de cavallerie in het Nederlandse leger. Hij bleef ook officier bij het leger na die oorlog, in elk geval tot 1730. Na dat jaar hebben we geen teken van leven meer van hem.
Vermoedelijk in 1660 werd hij geboren in Bieswangen, een vlekje in Beieren, vlakbij Weissenburg. Hij nam orgel- en compositielessen, vermoedelijk in Ulm, en vertrok in 1686 naar Leiden, waar hij musicus magistrae (muziekleraar) werd aan de universiteit, hoewel ook dat betwijfelbaar is: zijn naam komt niet voor in de Leidse archieven. Vier jaar later heeft hij deze functie opgegeven. Wat we wél zeker weten is dat zijn pseudoniem luidde: Giovanni Henrico Albicastro. Onder die naam komt hij voor in de google-lijst van Nederlandse componisten.
Ongeveer in het jaar 1695 wordt te Brugge zijn eerste bewaard gebleven werk (twaalf triosonates opus 3, van een opus 1 of 2 is niets bekend) gepubliceerd. Later, dat wil zeggen: tot 1708, publiceert hij al zijn verdere werk te Amsterdam. De muziek van deze ietwat schimmige figuur nu was in het begin van de achttiende eeuw zeer populair, in de Noordelijke en ook in de Zuidelijke Nederlanden. En nu komt het: je kunt die Nederlanders geeneens ongelijk geven! All right, zijn muziek lijkt wat teveel op die van Corelli, maar er zijn slechtere voorbeelden. Neem dit concert met dat prachtige Da Capella, neem dit concert met zijn prachtige Adagio of neem deze triosonate.
Het is jammer dat hij wilde oorlogen, want hij kon toch aardige stukjes muziek maken.