maandag 25 juni 2012

Postmoderne recensie

Ik lees de stukken in VN’s Republiek graag, even graag als de stukken op De Contrabas of op Achille van den Branden, maar waar ik in die stukken niet goed tegenkan is wanneer er gesproken wordt van bijvoorbeeld ‘dit postmoderne meesterwerk’. Dan lees ik dat stuk niet uit, want ik weet dat ik me teveel ga ergeren. Dan ga ik verder met een bericht uit de Volkskrant of de NRC over wederom ‘een uitslaande brand in een bedrijfspand’ te Nuenen of Schinveld of Koog aan de Zaan, zoals we bijna dagelijks kunnen lezen. Het betreft bijna steeds branden in bedrijven die – maar blijf bij je onderwerp, jongen.
Ik wil wel eens weten wat een postmoderne roman is. Welke van de 1001 definities men gekozen heeft. Als je praat over gotische architectuur of barokmuziek of kubistische schilderkunst, dan weet je bij benadering wat er wordt bedoeld. Het begrip ‘postmodern’ wordt gebruikt voor van alles: beeldende kunst, filosofie, films, architectuur, muziek, psychologie, literatuur, dans, zelfs moeten er op deze wereld postmoderne christenen bestaan. Wat de schrijvers bedoeld hebben met die ‘postmoderne roman’, anders en meer dan dat die roman geschreven is na 1945, dat zeggen ze er nooit bij.
Catch-22 en American psycho en Enige defecten van Loesberg zijn drie romans die ‘postmodern’ zijn genoemd. Toch hebben ze niets gemeen, qua stijl of qua opbouw, ik kan althans niets ontdekken. Het postmoderne is in Amerika uitgevonden in het begin van de jaren vijftig, en is in het midden van de jaren zeventig in Nederland ontdekt. Ik weet niet waar. Ik denk dat er artikelen hebben gestaan in De gids en in Raster, maar ik las die artikelen nooit, want ik had wel iets beters te doen. Zo ongeveer het eerste boek in Nederland waar het etiket van de postmoderniteit op werd gelegd, was in 1974 dat boek van Loesberg.
Postmoderne christenen... Laat ik daar nu even niets over zeggen.
Die drie romans die ik net noem, vind ik alledrie heel leesbaar, maar ze halen het natuurlijk niet bij boeken zoals Gapende hoogten van Zinovjev of Viktor Vavitsj van Boris Zjitkov. Het boek van Zinovjev is een satirisch hoogtepunt, waar de Nederlandse cabaretier nog heel wat van zou kunnen leren. Het boek van Zjitkov is een beschrijving van de toestand in Rusland in 1905. Een revolutiejaar. Het gistte in die maatschappij, de tsaar gaf een paar dingen toe, hield andere dingen weer tegen. Er kwamen pogroms tegen de joden, een beetje zoals dat in de knieën schieten van Marokkaanse voetbalsupporters, zoals voorgesteld door de heer Wilders – maar dan echt. Dat boek begint met het eerste hoofdstuk ‘Geweer in de aanslag’ aldus: ‘Een zonnige dag was over de stad uitgestroomd. Rond het middaguur lagen de verlaten straten op apegapen.’
Ik weet niet of dat ‘uitgestroomd’ wel een goede vertaling was, maar de bedoeling is wel duidelijk: in dit boek weet je direct dat er iets dreigends staat te gebeuren. Iets dat maar 12 jaar later tot de echte revolutie zou leiden. Het boek is geschreven in het begin van de jaren dertig (lang voordat die postmoderne onzin werd bedacht), werd verboden en werd pas in 1999 herontdekt en in het Russisch gepubliceerd. U moet dit boek lezen, of lenen bij uw bibliotheek, want het kost, met die 700 pagina’s, wel 50 euro.

Foto: omslag van de Nederlandse editie van Uitgeverij Atlas van Viktor Vavitsj, met een afbeelding van Het schot, schilderij van S.V. Ivanov (1905).

Katholiek zijn in de jaren zestig

Ik ben geboren in Limmen, op 24 september 1953. Limmen, zo’n 8 kilometer ten zuiden van Alkmaar, was een katholiek vlekje temidden van wereldser plaatsen zoals Castricum, Uitgeest, Heiloo en Egmond. Daar woonden de Hervormden en Gereformeerden, volgens mij, hoewel ik nog niet wist wat dat was. Ik weet het trouwens nog steeds niet, ik weet alleen dat ze geloviger zijn dan de katholieken, dat ze geregeld lezen in de bijbel en dat ze de psalmen uit hun hoofd kennen.
Om aan te geven op welk niveau dat katholicisme zich in het begin van de jaren zestig bevond, deze anekdote. Ik had, vlakbij ons huis, aan de Kerkweg een tante Anna wonen. Een vriendelijk, oud mensje. Ik was eens bij haar op bezoek en het begon te bliksemen. Tante Anna schrok ook van het gedonder en zei, bijna angstig: ‘Lieve heertje, kalm toch!’ Dat ‘Lieve heertje’ kwam ook terug in zinnen als ‘Daar zal lieve heertje nog wel voor zorgen’, als je bijvoorbeeld had opgemerkt dat de appelboom in haar achtertuin geen fruit droeg.
Bij ons thuis ging het er betrekkelijk ontspannen aan toe. We moesten niets, behalve op zondag naar de kerk. Toen ik zes zeven acht jaar was, moest er ook gebiecht worden bij pastoor Bangert. Dat werd van school uit geregeld: je ging met de hele klas op een middag naar de kerk, je ging in de mannenzijbeuk zitten en dan moest je om de beurt het donkere biechthokje in. Het was zaak je te herinneren wat je zoal fout had gedaan en gedacht. Eén van de eerste keren zei ik opgewekt: ‘Ik heb volgens mij niets fout gedaan, pastoor.’ Daarop zei pastoor Bangert bestraffend: ‘Dan zou ik er nog maar eens goed over nadenken!’ Ik moest terug naar mijn plaats, maar ik liep de kerk uit, want ik had inderdaad een geheel schone ziel en was zondenvrij. De volgende keren bedacht ik, om de lieve vrede te bewaren, maar dingen zoals appeltjes gestolen, belletje getrokken, schuin overgestoken over de Rijksweg enz. Dingen waaraan je je geen buil valt. Je moest dan vervolgens knielend in de kerkbank je penitentie gaan doen: bijvoorbeeld drie Onzevaders en drie Weesgegroetjes bidden.
Er werd in de derde klas van de St. Cornelius Lagere Jongensschool eens een godsdienstles gegeven, ook door pastoor Bangert. Een pastoor had in die dagen nog een hoop te doen. Ik vroeg hem: ‘Waarom is dat knielen in de kerk?’ Dat was om ons klein te maken voor God, zei de pastoor. ‘Maar God ziet toch evengoed wel hoe groot we zijn?’ Jawel, antwoordde de pastoor, maar wij zijn klein. Ik begreep er niets van, zo’n vertegenwoordiger van God op aarde moest dat toch helder kunnen uitleggen? Maar je werd sowieso nergens over geïnformeerd. Toen ik al afscheid had genomen van de poppenkast, zocht ik eens op wie die Heilige Cornelius nu eigenlijk geweest was.
Tamelijk dom volk, de katholieken.

Op campagne


We zijn met het team de wijk ingegaan en we ontmoetten aanvankelijk wat haarden van verzet. Die haarden hebben wij vanzelfsprekend kaltgestellt, kleine schermutselingen waren van ons vreedzame optreden het logische gevolg, maar hoe verder wij de wijk introkken, hoe kalmer men onze aanwezigheid aanvaardde. Op het Marktplein parkeerden wij onze motoren, die wij lieten bewaken door enkele mensen van ons team. Alles indachtig de woorden van onze voorzitter: ‘Wie aan onze motoren komt, komt aan ons.’ De rest van het team ging op zoek naar een etablissement waar men zich kon verpozen, en ik meen dat daarop is gedoeld in de verschillende perspublicaties. Welnu, wij hebben de verschillende dag- en weekbladen een week de gelegenheid gegeven zich publiekelijk te verontschuldigen voor hun treurige gekwijlebabbel, en wij kennen de woonadressen van de heren hoofdredacteuren.
Er is in café Het Hoekje, dat wij uiteindelijk kozen als bestemming, niets voorgevallen. Wij accepteerden de gratis glazen bier en whiskey en ook de noten werden gretig rondgestrooid. Ik moge ook wijzen op de vriendelijkheid waarmee de barkeeper en eigenaar van de gelegenheid ons team ontving. Wij zongen gezamenlijk ons campagnelied: ‘Motor Partij! Motor Partij! Motor Motor Motor Partij!’ Vervolgens nam onze beoogd fractievoorzitter, de heer L. (Lenio) de Waard, het woord. Hij zei onder meer dat het noodzakelijk was dat de Motor Partij in de Tweede Kamer terecht zou komen, en als dat eenmaal was gebeurd, dan zou de Motor Partij de boel eens grondig komen verbouwen. Want hoe trekken we Nederland uit de crisis?, besloot hij zijn toespraak. Waarop het gehele publiek riep: ‘Met de motor!’
De stemming werd daarna recht feestelijk en wij waren toe aan wat vrouwelijk gezelschap, dus trokken we de bareigenaar aan zijn jasje: had hij geen dochters? Jazeker, hij had drie dochters, die dra ook tevoorschijn gehaald werden. Het gehele team heeft zich uitstekend geamuseerd met de drie dochters, en de heer L. de Waard stelde, na een zorgvuldige inspectie, aan de jongste van de drie de baan van fractiemedewerkster voor.
Vervolgens deden enkele leden van ons team zogeheten vuurblaastesten, en na nog zeeën van tijd en van bier en whiskey ging de zaak tenslotte in vlammen op. Maar daarvoor kan de Motor Partij toch geen verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid worden toegemeten? Wij redden wat er nog te redden was van de voorraden flessen, vluchtten uit het brandende pand en liepen in goede orde naar onze motoren op het Marktplein. Wij startten onze motoren, trokken de wijk uit, elkaar feliciterend met wederom een geslaagde campagnemiddag en gingen tenslotte ons weegs.

vrijdag 22 juni 2012

Het leven van de worstelaar

Als u nog een sterke, grote zoon hebt van 15 of 16 jaar, met wie het maar niet wil lukken, stuurt u hem dan eens naar een Japanse sumostal, een heya. In elke stad in Japan is wel zo’n heya. Als u geluk hebt, wordt hij ergens opgenomen, leert hij de chankonabe te koken (dat is gesmoord vlees, visballen, groenten, rijst etc.) voor de hele stal van sumo-worstelaars, allerlei andere kutklusjes te doen en hij leert ook dat worstelen. Hij leert er ook nog eens een taal bij (Japans), want iets anders wordt daar niet gesproken. Klagen en zeiken leert hij daar wel af, hij zal moeten doen wat hem gevraagd wordt en anders zwaait er wat. Onlangs nog werd een 17-jarige leerling-rikishi (sumo-worstelaar) letterlijk doodgeslagen door zijn maten in de heya. Dat zijn de manieren daar, ze zijn hardvochtig en je kunt je maar beter gedeinsd houden.
Je krijgt van je shisho (het hoofd van de stal) een mawashi (zo’n band die je om je heupen doet) en ook de verdere kleding, die in het 1000 jaar oude sumo niet is veranderd. Na het eerste jaar ben je wel sufgebeukt en sufgezanikt, je weet niet meer beter, je hebt al wat worstellessen achter de rug en dan mag je voor het eerst een zevental wedstrijden vechten in de jonokuchi-klasse, de beginnersklasse. Je hebt dan al een naam (een shikona) gekregen van je shisho en die naam blijft voor de rest van je leven. Je heet dus niet meer Jan Pietersen of Pieter Paulusma, maar bijvoorbeeld Westelijke Grote Os. Maar dan in het Japans.
Je kent dan wel twaalf of vijftien van de belangrijkste kimarite (toegestane technieken in het sumo), maar je zult in de loop van de jaren alle kimarite moeten leren. Dat zijn er meer dan tachtig. Je moet ze kunnen uitvoeren en je moet je ertegen kunnen verdedigen. Verder moet je vooral ijzersterk en zeer zwaar worden. Daar kun je op trainen en daarvoor eet je die chankonabe. Als je een beetje talent hebt en ook veel geluk (niet te vaak geblesseerd raken!) kun je het schoppen tot ozeki (kampioen) of zelfs yokozuna (kampioen der kampioenen). Een yokozuna verdient veel geld: meer dan 300.000 euro per jaar, omgerekend.
Hoe ziet het leven van de sumoworstelaar er uit? Je worstelt per jaar zes toernooien (basho’s) van elk 15 dagen. Je vecht één keer per dag. Jaarlijks dus: 90 gevechten. Daarnaast moet je blijven trainen natuurlijk (en blijven eten), je hebt je sociale verplichtingen als rikishi. Je zult merken dat het veel stress geeft: je moet steeds goede resultaten boeken in die toernooien, anders word je gedeklasseerd en krijg je ook minder salaris. Als je geblesseerd bent geraakt, kun je bijvoorbeeld een toernooi niet vechten. Dat maakt die Japanners niets uit: je hebt een slecht resultaat behaald, dus word je een klasse lager ingedeeld.
Vroeger worstelden de Japanse jongetjes sumo in het park, maar dat is tien twintig jaar geleden veranderd. De Japanse moeders vinden sumo nu te gevaarlijk. Er is natuurlijk het gevaar van blessures, maar ook het gevaar van diabetes, hoge bloeddruk, hartproblemen. Sumoworstelaars worden doorgaans niet ouder dan 60 of 65 jaar, en dat komt door hun dikte. Vandaar dat je nu Mongolen, Esten, Russen, Bulgaren etc. in het Japanse sumo tegenkomt. Een Nederlandse rikishi zou ook zeker welkom zijn.

Foto: Wikipedia.

woensdag 20 juni 2012

Froukje

- Froukje, waar heb je de tandenborstel verstopt? Ik moet vandaag mijn tanden poetsen, dat weet je.
- Dat weet ik, ja. Daar heb je me gisteravond al over geïnformeerd, Alex.
- Alexander is de naam.
- Neem me niet kwalijk.
- En kom nu niet aanzetten met tandenborstel kwijt, ontbijt nog niet geregeld.
- Nee, nee. Eitjes zijn klaar.
- Maar mijn tandenborstel is zoek. Dat is mooi!
- Misschien ligt hij ergens...
- Nee, DAT IS ZÉÉR MOOI!
- Trek je grijze pak aan, Alex.
- Alexander. Wat voor strop?
- Alles past bij grijs, dat maakt niet uit. Rood of blauw of groen. Als het maar gestreept is, met een tintje.
- All right. Maar waar is mijn tandenborstel?
- Moeder God.
- Ja, dat zou jij toch moeten weten?
- Ik?
- Het hoofd der huishouding zou dat moeten weten, ja.
- Het hoofd der huishouding weet het niet.
- Want ik kan niet, hoe noem je dat, ongepoetst de straat op.
- Nee. Wat zou je zeggen van eens flink je mond spoelen? Dan krijg je van mij een kusje en dan zorg ik dat je morgen een gloednieuwe tandenborstel van de C1000 hebt.
- Grr!
- Het grommen is altijd een goed teken in het huwelijk. Het houdt een huwelijk in stand, zeg ik altijd.
- Óns huwelijk, bedoel je? Tandenborstelloos?
- Zeker, Alex.
- Alexander.

zaterdag 16 juni 2012

Dirkswoud (5)

Kauwen (corvus monedula spermologus) zijn de kleinste kraaiachtigen. Je kunt ze herkennen aan hun grijze nek, hun groengele oogjes en hun zwarte snavels. Waarom heten ze kauwen? Omdat ze vaak ‘Kauw kauw’ roepen. De Engelsen hadden niet meer het woord cow voor ze, dus hebben ze hem jackdaw genoemd, hoewel deze vogels ook in Engeland ‘Cow cow’ roepen. Dat is een voorbeeld van de logica die er in de Nederlandse taal zit, en die het zo oergemakkelijk maakt voor een kind om het te leren.
Kauwen trouwen makkelijk, en als ze eenmaal getrouwd zijn, scheiden ze niet meer van elkaar. Je ziet de paartjes elkaar steeds opzoeken, in de zomer, als ze op het dak van de St. Clarakerk te Dirkswoud bijeenkomen. Wat doen ze daar? Ze teuten wat met elkaar, ze nemen de dag nog eens door (‘Ik ben bij de cafetaria geweest. Goed voedsel.’ ‘Maar ik ben bij De Smulpaap langsgeweest. Ook niet misselijk, hoor!’) En als ze zo een half uurtje in de weer zijn geweest op het kerkdak, steken ze zwermsgewijs over naar een paar bomen aan de rand van het dorp, waar ze een dutje gaan doen.
Je mag tegenwoordig niet meer een tamme kauw houden, volgens de wet, want dat is inderdaad vreselijk. Gruwelijke misdaad. Daar moet de politie scherp op blijven letten. Maar vroeger had ik een buurvrouw, de oude mevrouw Dekker, die elke ochtend buiten haar deur kwam en in haar hand wat stukjes brood of koek had, en daar kwamen de kauwtjes op af. Ze pikten het gewoon uit haar hand, jaren lang.
Kauwen zijn ook echte overlevers, echte opportunisten. Ze zijn niet bang, ze zoeken gewoon een terras op waar u of iemand anders zit, en ze hopen dat u een patatje of een stukje vis of kipfilet overlaat. Het scheelt een hoop opruimwerk voor de Dienst Plantsoenen, zal ik maar zeggen. Kauwen vreten alles. Helaas ook uitgespuugde stukjes kauwgom, waardoor de beestjes snel sterven, want dat krijgen ze niet weg.
In 1920 verscheen het boekje Gezinsvorming bij de kauw, geschreven door de Dirkswoudse Theodora Groen, waarin heel zedig en secuur een en ander werd opgenoemd. Zo zedig dat je je afvraagt of mevrouw Groen niet met een te katholiek oog naar de vogels heeft gekeken. Wel, dat heeft ze niet, blijkt nu uit haar nagelaten aantekeningen. Ze had wel degelijk gezien dat kauwen overspel vertonen, homofiele, necrofiele, zelfs pedofiele neigingen hebben, maar dat had ze in dat boekje niet willen zeggen. Ze wou het netjes houden. Net als met de pinguins van dr. Levick. Die was ook zo geschokt door het seksleven van die beesten, dat hij hun gedragingen niet in het Engels maar in het Grieks beschreef. Die aantekeningen liet hij ook opbergen en niet publiceren. Zo ziet u maar weer: aan netheid, braafheid en gelovigheid hebben we niets in de wetenschap.

Foto: Alice Stegeman.

dinsdag 12 juni 2012

Dirkswoud (3)

Een bericht in De Volkskrant, toch tamelijk betrouwbaar qua berichtgeving, vroeger, heeft voor enige opschudding gezorgd in het Dirkswoudse. Het ging om dit bericht. Uiteraard klopte dit bericht niet: de oudste mens ter wereld woont nog steeds in Dirkswoud. Het is de op 2 januari j.l. 123 jaar oud geworden mevrouw Christina de Graaf (geb. Matstra). Krissie, zoals ze genoemd wil worden, is geboren in 1889. ‘Ik ben even oud als de Eiffeltoren, maar ik roest niet. En ik hoef ook geen licht te geven, ’s avonds. En elke man mag me nog zo bespringen, hoor! Ze zullen niet van me af vallen, want ik houd ze lekker vast.’
Inderdaad is Krissie de oudste vrouw ter wereld, maar dat niet alleen: ze is ook de oudste hoer, een feit waarop ze trots is. ‘Van de week zag ik een programma op de tv over een paar hoeren van hooguit 70 jaar. Nou wil ik niet veel zeggen, jongens. Zussen waren het, uit Amsterdam. Amateurs!’
Op 2 januari kwam burgemeester Das op bezoek om Krissie geluk te wensen met een bloemetje. Er was ook een camera bij van RTV Noord-Holland om het vast te leggen. ‘Nee hoor, dat vond ik wel goed. Want dan weten ze ook in de Oekraïne dat er nog zat werk voor je is, na je honderdste. Als je het maar áánpakt, weet je. Je moet tegenwoordig adverteren op een handige manier, bijvoorbeeld. Ik adverteer nu met ‘Gedegen Dame Zoekt Nog Een Veulen’ en daar komen de heren al aangetrippeld! Ik ben begonnen in 1914 met de business, want mijn man Henk vond het wel interessant, zeg maar. Het bracht wel wat op. Henk was dakdekker, maar hij stierf al toen hij 42 was. De kanker. Eén dochter hebben we gekregen, An, die is 53 geworden, die is in 1979 overleden, ook aan de K. Longkanker, terwijl ze nooit gerookt had. En ik rook nog steeds, maar weet je hoe je oud wordt? Dat doe je door je nooit iets aan te trekken van wat de mannen van je willen. Echt. Wat zo’n burgemeester Das bijvoorbeeld van je wil, effe opzitten in een veel te wijde stoel, dan zeg ik gewoon: doe dat zelf maar, burrie! Hij kwam trouwens ook nog aan met: wel gefeliciteerd, mevrouw De Graaf, met uw 113-de verjaardag. U hebt de hele 20ste eeuw meegemaakt. Dat soort runderen kan ook niet tellen, hè.’
‘O ja, ik zal het nog wel meemaken dat we teruggaan naar de gulden. Niet omdat meneer Wilders met zijn heerlijke blonde koppie dat heeft gezegd, maar omdat het altijd een handige manier van afrekenen is geweest. Guldens, knaken, kwartjes enzovoorts. Massage Door Oudere Dame: 25 Piek. Ik zou het zo weer in De Dirkswoudenaer willen zetten. Dat is een schappelijke, normale prijs voor een gewone prestatie. Als je rekent dat je tegenwoordig omgerekend zes gulden moet betalen voor een patatje, dan eet je toch nooit meer een patatje? Nee toch.’
Een kwieke oude dame, die het nog wel in zich heeft om 124 jaar oud te worden!

Twee jaar geleden

Vandaag twee jaar geleden overleed Alice Stegeman, the love of my life.
Wie haar gekend heeft, denkt nu even aan haar.

maandag 11 juni 2012

Dirkswoud (4)

Afgelopen zaterdag ging ik uit eten met Anna Belleman, een Dirkswoudse schone van ongeveer mijn leeftijd, maar dan wat jonger (zou Gerard Reve hebben toegevoegd). Zij is 52, ik ben 58. We hebben ongeveer dezelfde interesses: oude muziek, Russische literatuur, en wat de tv betreft, gaat het haar voornamelijk om de wedstrijden die Rafa Nadal speelt. ‘Dat is nou een mooie, aardige vent die goed bewegen kan,’ zegt ze. Verder kijkt ze, net als ik, bijna nooit tv, omdat we beiden hebben leren lezen. We hebben er geen plaatjes bij nodig.
Anna woont aan de Zuidervaart, ik woon vlakbij het stadhuis op de Noordervaart. We wonen dus ver genoeg van elkaar om, hoe zeg je dat, om elkaar niet te storen met ons viola da gamba- (Anna’s liefhebberij) en pianospel (mijn liefhebberij, ik kijk altijd even naar links en naar rechts of de buren weg zijn en dan pas begin ik met mijn pianospelen, want het moet een naar gehoor zijn). Zo is het ook met Anna. Ze speelde eens een stukje van een Duitser, ik weet zijn naam niet meer, en ik zei: ‘Stop maar. STOP MAAR! Stop maar. Je kunt het niet.’
We hadden afgesproken voor de deur van De Smulpaap, een café-restaurant aan de Kerkweg, waar we elkaar een zedig, ironisch kusje gaven. ‘Ik ben een feminist tot onder mijn teennagels,’ zei ik, ‘maar vanavond is de rekening helemaal voor mij, je kunt protesteren tot je een ons weegt.’ ‘Ja meneer, nee meneer, goed meneer,’ antwoordde ze.
Eenmaal binnen bleek het cafégedeelte bomvol mensen te zitten, die gezellig samen naar Nederland–Denemarken zaten te kijken en daarbij kreten slaakten zoals: ‘Persie! Lamlul!’, ‘Affelay, dat houdt ook niet over!’ en ‘Huntelaar in de spits, Van Marwijk!’ In het restaurantgedeelte was het zeer rustig, we waren de enige gasten. Anna vroeg me: ‘Heb jij dat stuk van Pieter Boulogne gelezen, over Boris Zjitkov?’ Ja, zei ik, dat stuk heb ik gelezen. Weet je dat ik nog nooit van een schrijver had gehoord die Zjitkov heette? En dat boek ga ik zeker kopen, hoewel het 50 euro kost, als ik er eens tegenaan loop. Het lijkt me eenzelfde soort bezit als Gapende hoogten of Tsjevengoer. Dat zijn ook van die meesterwerken die je drie vier vijf keer leest en dat zal met Zjitkov hetzelfde zijn. Later, onder het toetje, vroeg ze me: ‘Met welk stuk wil je morgenochtend wakker worden?’ Met jou natuurlijk, antwoordde ik, maar je bedoelt misschien iets anders. Draai Tristitia et Anxietas van William Byrd maar, uitgevoerd door The Tallis Scholars.
Daarna gingen we wat drinken in het cafégedeelte, dat geheel ontruimd was. De voetbalwedstrijd was verloren gegaan, het publiek was afgedropen. De barman zette met een bedroefd gelaat twee portjes voor ons neer.

zondag 10 juni 2012

Spanje

Ik heb net naar Spanje–Italië gekeken. Een voetbalwedstrijd voor het E.K., waar er gespeeld werd, weet ik niet. Ik zeg dat ik ernaar gekeken heb, maar ik had mijn hoofd er niet bij, want ik had ook nog andere dingen te doen. Wat ik in elk geval zag, was dat er een groot aantal Spanjaarden in het publiek zat.
Hoe kan dat, met die enorme crisis in Spanje? Het valt zeker wel mee, daar.
In elk geval heeft de Spaanse regering de rest van de E.U. zo ver gekregen dat ze een noodlening uitgedeeld krijgen van miljarden euro’s. Niet voor enige vorm van crisisbestrijding overigens, maar omdat een paar banken stompzinnig hebben gehandeld en failliet dreigen te gaan. Die banken moeten dat geld hebben.
Ik zou zeggen: laat maar een stel banken failliet gaan. De goeien blijven over. Je kunt als overheid een staatsbank in het leven roepen, die niet failliet kan gaan. Dat hadden ze in Nederland ook moeten doen, in plaats van Fortis en ABN-Amro opkopen. De Nederlandse Staatsbank, pardon nee, vanwege de twijfelachtige afkorting, de Nederlandse Rijksbank. NRB. Je kunt er veilig je geld op zetten en je kunt er tegen redelijke tarieven geld lenen. Wat is daar tegen? Niets.

vrijdag 8 juni 2012

Dirkswoud (2)

Eind januari van dit jaar was ik op bezoek bij pastoor Engelbertus de Zeeuw. Hij had de voorkamer van zijn pastorie, die naast de St. Clarakerk staat, goed warm gestookt, want het was buiten gemeen koud. Aan de wanden hingen de gebruikelijke kitscherige katholieke schilderijen, waar al tientallen jaren geen doekje overheen was gehaald, en ook een enorm mansgroot houten kruis. Ik zei, wijzend op het kruis: ‘Maar stel nu dat Jezus overleden was doordat hij een visgraatje had doorgeslikt. Daar was hij in gestikt. Dat zal toch meer voorgekomen zijn in de geschiedenis dan dat je aan zo’n kruis wordt geslagen. Dan zouden alle katholieke vrouwen nu met een bronzen visgraat aan een ketting om hun nek lopen. Niet met een kruisje. Voor processies et cetera gebruik je een walvisbot. Het lijdensverhaal hoef je eigenlijk nauwelijks te veranderen. Je laat Judas aan Jezus dat stukje vis geven: eet maar lekker op, Heer! Het vertelt zich vanzelf verder.’
Daar moest de pastoor wel om lachen, maar hij had een ander verhaal. ‘In maart 2005 had ik er ineens genoeg van, van dat hele katholicisme. Ik moest er eens tussenuit, dus ik zei dat tegen bisschop Punt in Haarlem en die zei: neem maar eens drie weken vakantie. Ik zorg wel voor een vervanger. Die vervanger komt, kapelaan Van Baarle, en ik ga op weg naar Wenen. Daar was ik nog nooit geweest en dat wou ik wel eens zien. Mooie stad, veel paleizen, veel kerken. In één van die kerken trad toen een zanggroep op en die groep heette Cinquecento.’
‘Die ken ik, zes man. Ze zingen stukken uit de renaissancetijd.’
‘Inderdaad. Hou jij van die muziek?’
‘Jazeker! Vooral van de katholieke muziek. Byrd, Tallis, Desprez, Ockeghem.’
‘Cinquecento zong op die middag stukken van Vaet, Willaert en van Clemens non Papa. Ze hadden een Vlaamse polyfonie-middag, zou je kunnen zeggen. En ik was daar zó van onder de indruk... Afijn, ik kom terug in Dirkswoud en je moet weten: vroeger hadden wij een goede organist, Jacob Beers. Die was een paar jaar daarvoor overleden, op 82-jarige leeftijd. Nu was zijn kleinzoon Johan Beers de organist. En die kán het gewoon niet, orgel spelen. Dus ik ga naar Johan toe en ik zeg hem: wij gaan het voortaan zonder orgel doen, sorry, maar helaas. Sindsdien gebruiken we het orgel alleen nog om de beginnoot van een zangstuk aan te geven. Dat doet de dirigent. Je moet maar eens komen luisteren.’
‘Dat wil ik wel doen, maar u zult mij niet kunnen bekeren.’
‘Ach, dat dondert niet! Ik ga trouwens op 2 februari een Maria Lichtmis-processie houden, hier in het dorp. Ik moet nog een stukje schrijven in De Dirkswoudenaer, ik moet Joop (Joop Poeder, de koster – B.H.) nog vragen hoe het staat met de voorraad kaarsen. We lopen dan langs de akkers in ons dorp, die ik meteen ga zegenen, want dat gaat in één moeite mee. Na die processie gaan we met zijn allen naar het Parochiehuis, hier tegenover, waar tien of twaalf vrouwen de pannekoeken bakken. Het wordt nog een heel feest!’

woensdag 6 juni 2012

Dirkswoud (1)


Algemeen
Dirkswoud, ook wel het Giethoorn van het Westen genoemd, ligt in de provincie Noord-Holland. Preciezer: het ligt binnen de driehoek Alkmaar–Schagen–Hoorn. Als u vanaf deze drie plaatsen loodlijnen neerlaat die uitkomen op de tegenoverliggende zijden, dan ligt Dirkswoud op het punt waar die loodlijnen elkaar snijden. Maar kijkt u even in uw atlas.
Dirkswoud telt 2.461 inwoners (telling gehouden op 9 jan. 2009).
Een eigenaardig kenmerk van Dirkswoud is zijn indeling: er bestaat een Noordervaart, een Zuidervaart, een Westerweg en een Oosterzij. De Kerkweg loopt, midden tussen de Noorder- en de Zuidervaart, van de Westerweg totaan de bij de Oosterzij gelegen Rooms-Katholieke St. Clarakerk. Achter de kerk ligt het kerkhof. Meer straten, wegen, vaarten of pleinen telt Dirkswoud niet.

Geschiedenis
In 1181 was er al sprake van Dirxwoude. Men maakt zich al klaar voor het grote millenniumfeest in 2181, want de klimaatcrisis zal Dirkswoud niet treffen, noch verwacht men enige andere crisis.
Graaf Dirk van Hoorn gaf Dirxwoude in 1183 stadsrechten (waardoor het kleine gemeentehuis aan de Noordervaart nog steeds stadhuis wordt genoemd), welke rechten verloren gingen na de dood van Dirk in 1184. Binnenkort gaat de wethouder van Sport, Cultuur en Wegenaanleg, de heer A. Braas, praten in Den Haag over teruggave van die stadsrechten.
In de jaren dertig van de vorige eeuw werd Dirkswoud bekend om zijn papaverteelt (in de volksmond: ‘snaaiblomme’ of ‘snijbloemen’), van welke teelt men in de jaren tachtig heeft moeten afzien.
Op de foto ziet men de Noordervaart te Dirkswoud, in 1921.

Sport en culturele activiteiten
Bekend in Dirkswoud is het zogenaamde keiwerpen, een gevaarlijke en blessuregevoelige sport. Voor de meisjes is er het minder gevaarlijke, maar even blessuregevoelige kulen, waarvan buitenstaanders tot nu toe nog geen kennis hebben kunnen nemen.
Verder zijn er de R.K.V.V. St. Clara, Schaakvereniging St. Clara, Toneelvereniging St. Clara en de Verkenners van St. Clara, alle Rooms-Katholiek van oorsprong, en nog steeds onder leiding van pastoor Engelbertus de Zeeuw.
Hoofdredacteur van De Dirkswoudenaer is de heer P. van Emmen.

Geloof en politiek
Dirkswoud is voor het overgrote deel Rooms-Katholiek (96% stemt CDA). Er is ook een klein groepje (jonge) Dirkswoudenaren, die zich verzameld hebben in de ARD (Anti-Racistisch Dirkswoud) en het RWNH (Recht voor Walvissen Noord-Holland). Burgemeester is de heer G. (Gijsbrecht) Das.
Pastoor Engelbertus de Zeeuw spreekt zich steeds uit voor afschaffing van de scheiding van kerk en staat. Hij zegt over deze materie: ‘Die scheiding is een totaal idiote onderneming, die niet meer van deze tijd is.’

Bekende inwoners
• Johanna van der Peet (1798-1887), waarzegster.
• Jaap ‘Snaaiblom’ Graatsma (1901-1981), de eerste papaverboer.
• Giselle Draaijer (1846-1892), schrijfster van Al de waerelt.
• Cornelis Draaijer (1868-1939), uitgever van Al de waerelt.
• Aard Vincken (1855-1938), ‘vader van de Nederlandse entomologie’.

Dirkswoud in Sargasso

Ik heb de hoofdredacteur van Sargasso uitgelegd dat ik een zeer slecht journalist ben. Ik kan me niet aan de feiten houden. Daarom is Dirkswoud, waarover ik al een jaar of vier stukjes schrijf (Dirkswoud is een samenvoeging van Hoogwoud en Dirkshorn, het bestaat niet), een prachtig dorp om over te schrijven. Gelukkig kan ik het nu ook in Sargasso gaan doen. Ik begin eenvoudig met Dirkswoud (1), Dirkswoud (2) etc.

dinsdag 5 juni 2012

De Wereld Draait Door

Zoals dominee Gremdaat het van de week zei: ‘Maar mijn wereld draait dóói! Niks geen zomervakantie.’ Gelijk had hij: waarom moeten die lui in Hilversum vier maanden lang stoppen? Waarom moeten bijvoorbeeld ook Pauw en Witteman vier maanden lang vakantie krijgen? Maar het werd even een zangfeest bij mij thuis, want ik begon een lied van Ramses Shaffy – die volgens mij ooit is begonnen met die R zo uit te spreken – te zingen: We zullen dooigaan / Naakt in een ojkaan / We zullen dóóigaan / Met ons oud bestaan. Ik kijk trouwens bijna nooit meer naar de tv. DWDD heb ik al twee of drie jaar niet meer gezien. Eén Vandaag, Nieuwsuur, en dat soort programma’s: hetzelfde. Ik bekijk die nieuwsprogramma’s en het NOS Journaal heel soms nog in het begin van de nacht op mijn laptop, als ik toevallig niets anders te doen heb.
Mijn tv kan de deur wel uit. Ik kijk alleen soms nog naar Eurosport: het snookeren, het tennissen (nu is de tweede en laatste week van Roland Garros te zien) en vroeger keek ik altijd naar de sumo-uitzendingen, want ik vond de kreten van die scheidsrechters altijd zo geweldig: Tomoto takahashi. Takahashi! Takahashi! Tomoto kuhu!! Wat de man daar stond te schreeuwen, weet ik niet, en hij schreeuwde ook bij elke wedstrijd weer iets anders. Elke scheidsrechter had ook zijn eigen repertoire van, vermoed ik, aanmoedigingskreten. Maar voor die sport alleen hoef ik geen tv meer te kopen. Als mijn oude beestje er zo dadelijk mee stopt, is het afgelopen. Trouwens, dat sumo kan ik uitstekend ook hier bekijken.
Ondertussen draait mijn wereld gewoon door. Maandagavond tegen acht uur werd er bij mij aangebeld. Ik doe open, staat er een colporteur van ongeveer twintig jaar voor mijn neus, die zegt: ‘Ik kom eens met u praten over uw dure gas- en stroomrekening.’ Ik zeg: ‘Dat mag u best even doen, hoor, maar aan de deur wordt niets gekocht, dus het is zinloos.’ Ik keek tegelijk even naar de papieren die hij in zijn hand had. Ze waren van Oxxio. ‘Bent u de hoofdbewoner van dit pand?’ vroeg de colporteur. ‘Ja, dat ben ik. Ik heb trouwens heel slechte dingen over uw bedrijf gelezen op het internet. Een onbetrouwbaar zootje is het. Je kunt veel beter bij een degelijk energiebedrijf zoals Nuon blijven zitten.’
‘Maar Nuon is veel duurder, meneer!’ ‘Dat kan wel zijn en zal ook wel zo wezen, maar ik ga toch echt niet met een bedrijf in zee, dat zoals het uwe, er ’s avonds laat nog mensen op uit stuurt om oude mensen te overreden om van gasleverancier te wisselen. Maar blijft u hier even staan, dan bel ik even de politie op.’ Ik ging naar binnen, pakte mijn mobieltje, ging weer naar mijn deur en deed alsof ik de politie aan de lijn had. ‘Oké, meneer de agent. U komt eraan. Wat zegt u? De man aan de praat houden etc.? Oké. Tot zo.’
Ik glimlachte tegen de colporteur en zei: ‘De politie is onderweg, meneer.’ De jongeman vertrok direct met zijn goedkope gas en stroom.

zondag 3 juni 2012

Mijn eerste werkdag

Mijn eerste werkdag begon op een maandagochtend in de zomer van 1966. Ik was nog geen dertien jaar, ik was overgegaan van de eerste naar de tweede klas van het middelbaar onderwijs en ik vond: nu geld verdienen, niet voor een te vieren vakantie, maar voor te kopen boeken. Ik had op jongere leeftijd al een centje bijverdiend in de plaatselijke Vivo-supermarkt, door ‘zakjes te vullen’ in het magazijn, maar dat was geen echt werk. (Vroeger werden op het adres van de Vivo-winkels grote zakken met bijvoorbeeld hagelslag of pinda’s, bruine suiker of broodkruim afgeleverd. Die spullen moesten dan afgewogen en in kleine zakjes worden gedaan.)
Het werk dat ik ging doen was bollen pellen, hoofdzakelijk tulpenbollen, maar later in de zomer kwamen daar ook de vervelende (want kleinere) crocusbolletjes bij. Ik deed dat werk in een schuur van een bloembolleneigenaar, waar nog tien of twaalf andere bollenpellers zaten. Je kreeg betaald per mand gepelde bollen, ik meen één gulden vijftig. Als je het werk een beetje beheerste, kon je acht manden per dag doen, dus zeg maar een tientje binnenhalen. Dat was een zeer mooi bedrag in 1966.
Ik kwam, op een ouderwetse keukenstoel, te zitten tussen twee dames van, denk ik nu, ongeveer 17 jaar. Toen dacht ik dat ze ruim over de dertig waren. Ik ging zitten terwijl ik ze beiden toeknikte, ongeveer zoals de Japanners elkaar toeknikken. Mijn groetknik heeft altijd iets ouderwets gehad, ik weet het, denkt u maar aan de sumo-worstelaars als ze de ring inkomen. Dus het was al gauw van ‘wie hebben we daar?’ en ik antwoordde op die vraag: ‘Ben J.M. Hoogeboom, aangenaam!’
Het geschater begon een aanvang te nemen.
Ik had mij terdege voorbereid op deze eerste werkdag en ging aldus verder: ‘Ik ken nog een hit song uit de Verenigde Staten van Amerika, en die zal ik u nu voorzingen. A star is ri-i-i-i-sing...’ Geschater alom, en aangemoedigd door dit succes ging ik verder: ‘Nu een rekenkundig wondertje. Weest u even stil en luistert u goed. Negen plus twee is elf. Negen min twee is zeven. Elf en zeven. Negen maal twee is achttien. Achttien is elf plus zeven. En dit gaat, heb ik afgelopen week gezien, alleen maar op wanneer je met twee werkt. Want gaat u maar na...’
Toen tikte een voorman, of weet ik hoe zo iemand heet in de bollenpellerij, me op de schouder: ‘Bollen zijn dáár, hufter.’ ‘Jazeker meneer,’ bracht ik uit ‘neemt u me niet kwalijk.’ Maar ik was geslaagd in mijn opzet: gezien te worden als een intelligent, goed zingend, maar beleefd persoon.

vrijdag 1 juni 2012

Het tikken van de klok

Wat is een vector? Ik zoek het op, maar veel wijzer word ik niet van dit soort taal, want er staat geen voorbeeld bij. Ik ben ook geen meetkundige, moet ik u bekennen. Meet- en wiskundigen zeggen altijd: wij denken in formules. Ik kan dat niet en ik weet vrij zeker dat u dat ook niet kunt, al weet u waarschijnlijk wel wat een vector is. Ik ben nu 58 jaar, in september word ik 59. Dat is oud, zeg zelf. Ik kijk alleen ’s ochtends nog in de spiegel om te controleren of er geen streepjes van mijn ballpoint op mijn gezicht zijn overgebleven. Hoeveel rimpels en uitzakkingen er te zien zijn, interesseert me niet. (Ik moet altijd ontzettend lachen om die foto’s van 60- en 70-jarige Amerikaansen die eruit zien als de uitgetrokken krokodillenversie van zichzelf. U vindt ze in Florida, op het strand, en ze acteren gewoon dat ze 40 zijn. Beentjes nog kwiek trappelend, strakke glimlach op het gelaat en hulde, wat een stevige borsten!)
Ik zal sterven zonder te weten wat een vector is of doet, ik zal vectorloos de kist in gaan. Het is niet anders. Twintig jaar geleden zou ik me er niet mee verzoend hebben, ik zou naar een bibliotheek zijn gegaan en ik zou het hebben uitgezocht. Dat doe ik nu niet meer.
Als je dood gaat, gaat tegelijk met je lichaam ook je kennis het graf in. ‘Noemt u eens een voorbeeld van uw kennis,’ zult u uitroepen. Oké, ik geef twee voorbeelden, één uit de private sfeer en één publiek voorbeeld.
Eerst het private voorbeeld: het is voor een man onnodig zich meer dan één keer per maand bezig te houden met zijn baardgroei. Je knipt je baard zo’n beetje bij en je bent weer klaar, je hebt weer een fatsoenlijke kop. Ik ben blij dat deze kennis van een man die al 40 jaar lang een baard draagt nu openbaar geworden is.
Mijn andere voorbeeld betreft het gebrek aan humor bij Amerikanen. Ze spreken nagenoeg dezelfde taal als de Engelsen, maar die hebben wél humor. De Amerikanen niet, wordt algemeen aangenomen. Ik ben het met deze stelling niet helemaal eens. De Amerikanen hebben Mark Twain en Joseph Heller gehad, ze hebben nu nog Garrison Keillor. Wel is het waar dat ongeveer de helft van de Amerikanen uit onbeschaafden bestaat: de mensen die nog geloven dat God de wereld, betrekkelijk kort geleden, heeft gemaakt etc. Die helft van de Amerikanen heeft geen humor, dat klopt, want ze geloven dat ze alles zelf het beste weten en dat gaat nu eenmaal niet samen met humor. Maar de andere helft heeft wel humor, zij het een andere soort humor dan wij hebben. Zij beoefenen een plaatselijke variant.