woensdag 28 juli 2010

264. Dat weet je later pas

Als je achttien of twintig jaar bent, denk je nog niet aan de dood. Er kan wel eens iemand doodgaan, maar dat brengt je er nog niet toe over de dood na te denken. Meestal is het een opa of oma geweest, die doodging. Daar valt wel overheen te komen.
Er zijn natuurlijk uitzonderingen: als je broer of zus of een vriend of vriendin doodgaat, of nog erger: één van je ouders. Of het ergste: je beide ouders. Dan slaat de weemoed toe.
Maar in het, neem me dat woord niet kwalijk, normale geval grijpt zulks niet plaats. Er zijn natuurlijk ook vele tienduizenden gevallen, zoals ikzelf, met klachten van suïcidaal-depressieve aard. Die mensen denken bijna voortdurend aan de eigen dood.
Denkt u nu niet dat wij uitzonderingen zijn. Jaarlijks zijn er 1500 geslaagde zelfmoorden in Nederland, in België is dat het dubbele aantal. Die 1500 doden zijn er meer dan de slachtoffers van geweld en van het verkeer samen.
‘Daar moeten wij iets aan doen!’ roept u nu. Ja, maar wat, in hemelsnaam?
Ikzelf heb enige troost gevonden bij deze simpele redenering. Wie ben ik? Hoe ben ik er gekomen? Doordat toevallig dat éne van die miljoenen zaadjes zijn weg vond naar het eitje in mijn moeders buik. Dat ik geworden ben zoals ik geworden ben, is dus uiterst toevallig. Ik had evengoed die zwartharige crimineel kunnen worden, of die blonde Olympische roeikampioene met een slecht hart, die sterft op haar 31ste jaar.
Niets van dat alles. Ik ben ik geworden, door nature (‘het genenspel,’ zoals ik eens een geleerde het heb horen noemen) en culture (Karel van het Reve, Vladimir Nabokov, oude muziek, Alice). Ik zal het ermee moeten doen.
Alice is dood en ik heb geprobeerd eenzelfde soort redenering te vinden die het gemis wat draaglijker zou kunnen maken. Zo een redenering bestaat niet, ik kan hem althans niet vinden. Je kunt dan ook nog bij een rouwverwerker op bezoek gaan, maar dat is mijn stijl niet. Ik heb al teveel shrinks gezien in mijn leven. Je kunt een verlies niet wegbranden uit je leven, dat verlies moet langzaam uitdoven, geloof ik.

dinsdag 27 juli 2010

263. Zeg maar wat ik moet schrijven

Ik kan nu niet slapen, het is kwart voor vijf in de ochtend. Niemand is nog op, de vogels zijn ook nog niet wakker, maar die verwacht ik straks wel. Ik heb de hele nacht wakker gelegen met dit probleem: hoe kan het dat ik in de jaren zestig van de vorige eeuw een fan werd van de Beatles, de Stones, de Who?
Terwijl er op hetzelfde moment veel interessanter muziek werd gemaakt. Miles Davis, John Coltrane. De muziek van de Beatles enzovoorts, dat was kinderspel als je het vergelijkt met Miles Davis.
Hoe kan het je dus zijn ontgaan? Je kunt zeggen: het kwam nooit op de radio. Maar dat is mij een te eenvoudige verklaring. Hoe kan het dat je de drummer van de Who zo vreselijk goed vond, terwijl er in de jazzmuziek wel honderd rondliepen die beter waren?
(De eerste vogels beginnen nu melodieën te maken, kwart over vijf.)
Hoe kan dat? Het kan natuurlijk zijn dat je toen, op 14- of 15-jarige leeftijd, alleen maar behoefte had aan luide, duidelijke, simpele muziek. Aan kinderachtige muziek. Want daar hielden ook al je leeftijdgenoten van. Je wilde geen outcast zijn.
Ik denk dat het toch iets anders zit. Ik houd al meer dan dertig jaar van klassieke muziek, maar ik kan Mozart niet uitstaan. Ik houd eenvoudig niet van zijn geteem en zijn gepriegel. Geef mij maar Bach, of desnoods Händel.
Maar zelfs Bach en Händel en Zelenka verbleken voor mij bij de echt groten: Byrd, Tomkins, Ockeghem, Dufay. Laat The Tallis Scholars op een podium klimmen, laat ze zingen, en ik ben echt gelukkig!
Het heeft te maken met een wijder uitzicht, geloof ik. Mick Jagger kan niet op tegen Miles Davis. Haydn kan niet op tegen Guillaume Dufay. Dat weet je eerst niet, maar zo is het wel. Dat weet je later pas. Dat leer je.

maandag 26 juli 2010

262. ‘Kom toch binnen, meneer!’

Van 1983 tot 1998 heb ik gewoond in een zomerhuisje dat achter een boerderij stond te Egmond aan den Hoef. Het is 4 kilometer vanwaar ik nu woon. In die boerderij was toentertijd Galerie Wimmenum gevestigd. In 1998 is die galerie opgeheven en is de boerderij verkocht aan een of andere chirurg. Ook ik moest uit mijn zomerhuisje, zo gaan die dingen.
Eigenaar van Galerie Wimmenum was Pieter Pop. Hij kon niet lezen of schrijven en dat was wel wat lastig. Hij kon wel met getallen overweg, maar lezen en schrijven had hij nooit op school gehad. In juni 1984 kwam Pieter naar me toe. Hij zei dat hij een maandblad wilde maken. Kon ik daar niet iets voor schrijven? Ik zei: ja hoor. Zeg maar wat ik moet schrijven, en dan schrijf ik dat. Het draaide er op uit dat ik een jaar of zes lang elke maand dat blad in elkaar zette en volschreef. Dat deed ik ’s avonds, op de drukkerij waar ik toen werkte.
Ook paste ik af en toe op de winkel, zoals ik het noemde, als Pieter iets moest halen of brengen. Ik raakte bekend met allerlei kunstenaars en könstenaars, als u begrijpt wat ik wil zeggen, en kocht ook een aantal schilderijen, tekeningen en etsen, die nog steeds bij me aan de wanden hangen.
Op een zaterdagmiddag paste ik weer eens op de winkel. Pieter had gezegd dat er een kunstenaar zou langskomen, ene Gerard van der Weert. Die moest ik maar opvangen, Pieter zou over twee uur terug zijn. Ik houd wel van dat soort eenvoudige klusjes, er hing bovendien mooi werk van Suzanne Bijl in de galerie. Ik herinner me een olieverfje dat ‘Daphne, dansend’ heette. Een verkeerde titel natuurlijk, beter is ‘Daphne danst’. (Over de betiteling van kunstwerken kom ik nog wel eens te spreken.)
Het regende hard buiten. Er was weinig bezoek. Op een gegeven moment komt er een totaal verregende man het erf op. Hij weet niet waar hij moet zijn, dus ik open de deur en zeg: ‘Kom toch binnen, meneer!’
‘Nee nee,’ antwoordt hij.
‘Bent u de heer Van der Weert?’ vraag ik.
‘Ik?’ vraagt hij terug.
‘Ja, u.’
‘Ik ben Gerardus van der Weert, ja.’
‘Ik moest u opvangen van Pieter Pop.’
‘O. Dat verandert de zaak!’
Hij kwam met Pieter overleggen over de prijs van een tentoonstelling. Ik kan me zijn werk niet meer herinneren, hoewel ik er nog over geschreven heb. Een könstenaar dus.

zondag 25 juli 2010

261. Gewijde rust

Ik ben dit jaar nu eens niet met vakantie naar het buitenland gegaan, ik ben in Nederland gebleven. Genoeg mooie plekjes te vinden, even mooi als Venetië of Barcelona. Het landelijke Dirkswoud bijvoorbeeld is ‘een ideale vakantiebestemming’.
Op camping De Gietelaar van de heer en mevrouw Verbons, Noordvaart 138, is altijd plaats. Er staan wat stacaravans op het veldje achter hun boerderij, en mijn éénpersoons tentje kon er gemakkelijk bij. Op het aanbod van mevrouw Verbons om in de boerderij te komen slapen, ben ik wijselijk niet ingegaan.
Op die ene nacht na, toen het in het Noordhollandse zo hard regende en onweerde. De staldeur ging open en daar verscheen mevrouw Verbons die me toeschreeuwde: ‘Kom toch binnen, meneer!’
Ik naar binnen, kopje koffie met een stroopwafel, en hup naar bed. Dat wil zeggen, ik kreeg een tamelijk krappe bedstee toegewezen. De heer en mevrouw Verbons waren gelegen in bedstee nummer twee, niet ver van mijn bedstee af.
Ik heb niet geslapen, die nacht. Niet alleen onweerde het, ook hoorde ik vreemd geritsel boven me, ik hoorde ook ‘Ka ka!’ roepen door een vogel. Maar ik hoorde in de duisternis vooral mevrouw Verbons. Ze bidde eerst een Onze Vader, dat ze aldus eindigde: ‘En leid ons niet in bekoring, maar verbind ons met het kwade.’ Ze giechelde even en ging verder: ‘Henk? Hénk!’
‘Ja, wat is er? Ik moet morgenochtend om zes uur de koeien weer melken. Ga slapen, Aleida!’
‘Ik wil alleen maar even op je gaan zitten.’
‘Oké dan. Even.’
Ik hoorde enige geluiden. Toen weer: ‘Henk! Hénk!!’
‘Wat is er nou weer?’
‘Als je wilt slapen, dat is goed. Dan ga ik een deur verder.’
Weer enige geluiden. ‘Ka ka!’ klonk het boven me. Geritsel, geschuifel, en toen stond Aleida naakt voor mijn bedstee.
Je maakt wat mee in vakantieland Nederland!

zaterdag 24 juli 2010

260. Een lastig onderwerp

In de gemeenteraad van het landelijke Dirkswoud ging het hard tegen hard, de afgelopen week. Wat was er aan de hand? De heer Huub Evenblij wou beginnen met een rondvaartboot, die door de Noordvaart zou varen. Gewoon heen en weer. Toen kwam er een vraag van Restaurant Klaver, Noordvaart 134: zou die rondvaartboot niet kunnen stoppen bij mijn restaurant? De heer Evenblij zegde dit toe.
Restaurant Klaver ligt naast het R.K. kerkhof, en pastoor Engelbertus maakt bezwaar, want zo’n rondvaartboot die vlakbij je kerkhof aanmeert en al die mensen die uit- en daarna weer instappen, bedreigen de gewijde rust die nu eenmaal noodzakelijk is op een begraafplaats.
Twee partijen dus: de heren Evenblij en Klaver enerzijds, die hun gasten een etentje willen aanbieden tijdens de rondvaart, en pastoor Engelbertus anderzijds die dat niet wil vanwege dat kerkhof.
Pastoor Engelbertus nam contact op met Restaurant Gastrolily, twaalf huizen verderop. Mevrouw De Smet zou zeker ‘op gezette tijden een aantal gasten willen ontvangen’, maar dit was voor de heer Evenblij een te onzeker aanbod. Hij bleef bij Klaver staan. ‘Bovendien is het veel gemakkelijker om een afmeersteiger aan te leggen bij Restaurant Klaver,’ meende hij.
Uiteindelijk zijn de twee partijen tot elkaar gekomen. De heer Evenblij mag afmeren bij het kerkhof, als hij eerst een geluidswal van 2.50 meter hoogte rond het kerkhof aanlegt, plus een hek op die geluidswal, om te verhinderen dat de toeristen hun meegebrachte eetwaren, papiertjes en plastic waterflessen op het kerkhof gooien.
Over de hoogte van het hek wordt nog onderhandeld.

vrijdag 23 juli 2010

259. U zult er uw handen bij opeten

(Verslag eerste vergadering redactie nieuw internettijdschrift.)
Voorz.: Zijn we er allemaal? Kees,Marianne, Olof, Pierre, Margrietje, jij ook welkom, Anton, Klaas, meneer Verwelle, Karin, Ter Waap, Wim? Dan open ik deze vergadering. De eerste vraag is natuurlijk: hoe moet ons internettijdschrift gaan heten. Wie wil over dit onderwerp het woord voeren?
Ter Waap: Het is een lastig onderwerp, zeker, maar daar moeten we uit kunnen komen. Als we elkaar maar respecteren, bedoel ik. Respect!
Margrietje: Dat vind ik ook, voorzitter.
Olof: Maar niet tevéél respect, vind ik toch.
Wim: Daar heb je gelijk in, Olof. Teveel respect is niet goed. Als je teveel respect voor iemand of iets hebt, verlies je jezelf.
Marianne: Hoezo, Wim?
Voorz.: De náám van ons tijdschrift, mensen!
Meneer Verwelle: Wat dachten jullie van een naam als De Kluis?
Pierre: Nee, een kluis is iets om in op te sluiten. Juwelen en zo. Dat is niet wat we willen met ons tijdschrift.
Meneer Verwelle: Oké, dan houd ik me verder buiten de discussie.
Voorz.: Iemand anders nog een idee?
Klaas: Is een naam als Luis misschien iets?
Kees: Luis in de pels van de maatschappij. Nee. Kluif is misschien beter.
Anton: Ik ben meer geöriënteerd op de klassieke wereld, dus ik zou zeggen: Zeus.
Pierre
: Wij willen misstanden aankaarten in deze ingewikkelde wereld. En die zijn er genoeg. Die Bert Koenders bijvoorbeeld. Of die Jack de Vries. Wat doen dat soort mensen nu?
Voorz.: Die richten allerhande bedrijfjes op. Management en zo, statusbehoudsbehandeling. De ideale vorm van ijdeltuiterij.
Pierre: Inderdaad, en daar moeten wij ons tegen verzetten. Noem ons magazine dus: Pluis.

dinsdag 20 juli 2010

258. Als er geen weg terug meer is

Ik leef in betrekkelijke eenzaamheid, en zo heb ik mijn hele leven doorgebracht. Op de laatste vier jaar na. Toen heb ik een vrouw bemind: Alice. Ze is nu alweer anderhalve maand geleden doodgegaan.
Ik denk dagelijks aan haar terug, of zeg maar gerust: uurlijks. Ik denk terug aan de maaltijden die ik voor haar gekookt heb (zij kookte nooit, of ja, één keer heeft ze gekookt voor ons beiden). Die maaltijden hadden een saus of een jus met daarin, naast dingen als gember, knoflook en sambal oelek, een heel klein beetje trassi. Dat heb ik haar nooit gezegd. Ze vond het heerlijk.
Zo heeft ze mij, ongeveer een jaar geleden, bekend gemaakt met pinda bravoe. Dat is Surinaamse pindasoep. U moet het maar eens opgooglen en ook zelf pinda bravoe maken. Mijn tip: neem geen kip, maar neem een stevige witte vis (in stukjes) en doe er op het laatst roze garnaaltjes in. U zult er uw handen bij opeten, bij deze pindavissoep.
Ik mis haar aanwezigheid, maar ik mis ook de vele mails die we elkaar stuurden als zij in Voorburg en ik in Egmond aan Zee was. Ze is in die vier jaar bij elkaar ongeveer driekwart jaar in Egmond aan Zee geweest, eerst was dat een dagje, toen twee drie dagen, later een week, twee weken, een maand. Totdat ze tenslotte op zondag 18 april arriveerde met Tom van de SDK, die een wagentje met spullen achter zijn auto had gedaan.
Ze was toen al zeer verzwakt, door de longontsteking en de slokdarmkanker die ze kort ervoor had opgelopen. Ze kon nauwelijks meer de trap oplopen. Na een week of vier liepen we eens over de galerij, toen ze plotseling niet meer op haar benen kon staan. Ik heb haar toen de drempel van mijn huis over gesleept en haar in bed gekregen, Niet veel later belde ik dokter Smits. Dokter Smits kwam direct langs en zorgde ervoor dat de oncologisch wijkverpleegkundige direct kwam, en die zorgde voor de thuiszorg: een team van drie vier mensen die dagelijks langskwamen.
Ze zijn een grote steun geweest in de laatste week van Alice’s bestaan.
(De foto hierboven is Alice in 2004, twee jaar voordat ik haar leerde kennen.)

zondag 18 juli 2010

257. Op droeve toon

Ik sprak zojuist mijn buurman van vier deuren verderop, een aardige vent van een jaar of zestig, die er een eer in stelt om donderdagavond alle kliko’s aan de weg te zetten en vrijdagochtend, als ze geleegd zijn, weer in het gelid te zetten bij de bergingen. Ik deed een vuilniszak in de kliko, toen hij zei: ‘Dat meidje, hè, dat is dood, niet?’
‘Die is dood, ja,’ zei ik.
Ik had hem, tijdens Alice’s laatste dagen iets verteld over haar.
‘Hoe lang al?’ vroeg hij.
‘Een week of vijf zes geleden is ze gestorven.’
‘Toen al?’
‘Ja. Het is godzijdank snel gegaan.’
‘Dat is goed. Want als er geen weg terug meer is, dan is dat het beste.’
En zo keuvelden we nog wat, ze kwam uit Voorburg, maar eigenlijk uit Scheveningen. Het was een lieve vrouw, was hem (zoals iedereen) opgevallen. ‘Er zat geen kwaad in.’ Al keuvelend liepen we de trap op, naar onze woningen.
‘Maar we hebben goed weer tenminste!’ beëindigde hij het gesprek.

In de lente van 1972 stierf mijn opa van moederskant. Hij heette Engel de Zeeuw en ik ben naar hem vernoemd: mijn eerste doopnaam is Engelbertus. Mijn opa heeft wel wat langer dan een week op bed gelegen met, naar ik meen, huidkanker. Hij had zeer veel pijn en zag blauwpaars.
Mijn tantezuster werd terug uit haar klooster te Hafnarfjördur (IJsland) geroepen om te helpen met de huishouding en met de verzorging van haar vader.
Ik was erbij toen ze mijn moeder belde met de mededeling dat hij was overleden. Mijn moeder huilde, mijn vader sloeg zijn arm liefdevol om haar schouders, en zei zachtjes: ‘Hij was al oud, Stientje. Hij had kanker.’

zaterdag 17 juli 2010

256. Er is veel mooie muziek geschreven

Ik ben eens van plan geweest om een blog met alle heiligen der katholieke kerk samen te stellen, met een portretje, een stukje biografie, een stukje uit Wikipedia, en vooral een stukje over het waarom van hun heiligheid.
Waarom ik dat wou doen? Dat is me eigenlijk niet helemaal duidelijk. Ik ben geen katholiek, om maar iets te noemen. Ik kom wel uit een katholiek nest, maar ik kon op school tamelijk goed leren enzovoorts, dus dan word je al gauw een ongelovige hond.
Ik doe het misschien toch nog eens, al is het wel een hoop werk om zo’n bijna spottende Encyclopedie der Katholieke Heiligen te maken. Als u bijvoorbeeld eens wist hoeveel graven, prinsen, prinsessen, koningen enzovoorts heilig zijn verklaard! Ze worden nog steeds vereerd binnen de katholieke sekte. Er zijn volgens mij zo’n 2500 heiligen, dus u begrijpt dat het wat werk is.
Ik ben ook van plan geweest om alle Stabat Maters en alle Requiemmissen vanaf het jaar 1000 op een blog te verzamelen. Dat doe ik toch ook maar niet, is ook veel te veel werk. Ik verzamel nu te hooi en te gras werken uit de jaren 1350-1550, meest kerkelijke werken, op mijn andere blog. Ik doe daarbij soms aardige ontdekkingen, zoals Mathurin Forestier, die tot 2008 alleen bij specialisten bekend was.
Mij is opgevallen dat in die pestilente jaren de vrolijke muziek alleen gemaakt werd door troubadours enzovoorts. In de kerken werd nagenoeg alles in mineur gezongen. Op droeve toon. Het lijkt wel alsof er van boven verordonneerd was: zing ‘Ik hou van U, o Heer!’ steeds met een brok in de keel.
Dat is ook waarom die muziek mij zo aanspreekt, meer nog dan de barokmuziek. Die oude muziek bevalt me ook zo, omdat ze wordt gezongen, niet gespeeld met instrumenten. Als er later violen, een orgel, blaasinstrumenten en zo bijkomen, ben ik al snel verveeld. Bij Dufay, Ockeghem, Tallis, Byrd enzovoorts doen de stemmen het werk dat later wordt overgenomen door de instrumenten.
Dus ondanks het feit dat ik het katholicisme met grote skepsis bezie, ben ik ze toch dankbaar voor de prachtige muziek die ze hebben doen voortbrengen.

vrijdag 16 juli 2010

255. Dat staat allemaal in de bijbel

Ze hebben het weer eens gedaan. Het Vaticaan heeft nu gezegd (in dat namaaklatijn van ze, natuurlijk) dat het wijden van vrouwen tot priesteressen een even grote zonde is als het verkrachten van kinderen. Daarbij minimaliseren ze dat verkrachten van kinderen en maximaliseren ze hun afkeer van vrouwen.
Het zijn dan ook vieze, ouwe mannetjes, die duidelijk geen behoefte hebben aan getuigen. Zeker niet als die getuigen vrouwen zijn.
Wie is er nog echt katholiek in Nederland? Dat zal ik u zeggen: niemand. Geen hond meer. Wie nog zegt dat hij of zij katholiek is, die stel ik een paar vraagjes, en dan zal gauw blijken dat er van katholicisme geen sprake meer is.
Die vraagjes kunnen bijvoorbeeld gaan over het maagdblijven van Maria, over de Heilige Maagd van Fatima en het schot op de vorige paus, en over een heilige die na het jaar 1600 in Italië leefde en die kon vliegen. Jawel. Hij is nog steeds de patroonheilige voor astronauten, onder nog veel meer. Ze zullen in het Vaticaan wel gedacht hebben: de astronauten hebben nog geen patroonheilige, die moeten er ook één hebben! Laten we daar onze vliegende gek, hoe heet ie toch, Jozef van Cupertino maar voor kiezen.
We zijn langzamerhand te gezond van geest, te goed opgeleid geworden om nog te geloven in dit soort flauwekul. Als je hooikoorts of een gezwel in je mond of epilepsie hebt, ga je naar de dokter. Je gaat dan niet zitten bidden. Het maakt je trouwens ook niet uit of die dokter een atheïst of een gereformeerde is.
Het enige voordeel van de gekkigheid die katholicisme genoemd wil worden: er zijn wat aardige kerkgebouwen neergezet, en er is veel mooie muziek geschreven. Verder is het narigheid, schuldgevoel aanpraten en angst voor de dood inpeperen geweest.

donderdag 15 juli 2010

254. Het was een jongedame uit Dirkswoud

De Noordhollandsche Courant publiceert vandaag het artikel Maria te Dirkswoud. Uit dat artikel hier enkele gedeelten.
‘Wij gingen langs bij de nu 69-jarige Tineke Kerssens, die op 24 september 1953 de Heilige Moeder Maria zou hebben gezien te Dirkswoud. Tineke was toen 12 jaar oud. Katholiek opgevoed. Een eenvoudig meisje
Hoe ging dat, Tineke?
We gingen elke dag naar de kerk ’s ochtends, om te bidden voor de overledenen. Dat ze maar snel uit het vagevuur konden opstijgen naar de hemel. Dat staat allemaal in de bijbel, Gods Woord. Ik bad hoofdzakelijk voor mijn opa. Die was kort daarvoor overleden, en die zou wel niet direct tot de hemel zijn toegelaten, omdat hij dingen had gedaan die niet mochten.
Welke dingen?
Wat we nu fraude zouden noemen. Knoeierijen met geld. En hij deed dingetjes met kinderen.
En toen?
Toen stapte ik de kerk uit, op een warme ochtend in september, en ik viel flauw. Daar lag ik dan, langs de Noordvaart. Ik doe mijn ogen open en ik zie een wirwar van kleuren rondom me, en ik stel mijn ogen wat scherper, want daar is een persoon! Daar kwam uit de hemel afdalen: de Heilige Moeder!
Zei ze nog iets?
Ze zei niets, nee.
Hoeveel mensen buiten jou hebben die Heilige Moeder gezien?
Niemand, denk ik.
Wat heb je daarna gedaan, Tineke?
Ik ging natuurlijk meteen naar mijn moeder terug om het verhaal te vertellen. Mijn moeder schreeuwde iets als: ‘Wat heerlijk, Tineke! Lourdes! Fatima! Dirkswoud wordt een pelgrimsoord!’
Dat is Dirkswoud niet geworden.
Nee. Dat is door duistere krachten tegengewerkt.’

woensdag 14 juli 2010

253. Een zeer ondernemend deel

(Verslag van een gesprek tussen politiecommandant H. van der Weel en M.E.-pelotonscommandant Verheijen.)
- Zo, Verheijen. Hoe is de huldiging verlopen?
- Over het algemeen goed, commandant.
- Geen rellen?
- Geen rellen, nee.
- Ik hoorde vanmiddag nog van wat strubbelingen op de Brouwersgracht.
- Daar was ons peloton bij, om de gemoederen wat te sussen, ja. Er stond een mensenmenigte langs de gracht om Oranje toe te schreeuwen. Er waren enkele bewegingen richting een woonboot. Dat hebben wij verhinderd.
- Hoe?
- Eenvoudig. Met de wapenstok.
- Verwondingen?
- Niet aan politiezijde.
- En wat verder nog?
- Toen hebben wij ons verspreid in twee delen: het deel dat de Oranjeboot al had afgelegd, en een deel volgde de Oranjeboot. We noemden dat het A- en het B-deel. Het B-deel ontmoette verder geen tegenstand. De achtergeblevenen echter maakten moeilijkheden. Wij hebben enkele charges uitgevoerd, voornamelijk om de woonbootbewoners te laten merken dat ze beschermd werden. We hebben toen de honden ingezet. Toen dat niet hielp, werd de paardenbrigade ingezet. En verder werd er ruim met pepperspray gespoten. Toen ook dat niet hielp, was er een dode te betreuren op de Brouwersgracht. Aan politiezijde: geen slachtoffers.
- Goed werk, Verheijen.
- Dank u wel, commandant.
- Nog enig idee wie de dode was?
- Het was een jongedame uit Dirkswoud. Wij hebben ook diverse gewonden geteld.
- Hoeveel, Verheijen?
- Zestien.
- Mooi! Dan ga ik met deze cijfers nu naar de persconferentie.

dinsdag 13 juli 2010

252. Algemene raad

Verslag algemene raadsvergadering Kaagsteeg d.d. 27-12-2009.
Aanwezig: alle raadsleden aanwezig.
Ingekomen stukken: er zijn geen ingekomen stukken.
De Voorzitter Voor Het Leven van de Algemene Raad, de heer Schuitema, vraagt het woord. Onder ovationeel applaus krijgt hij het. Hij zegt: ‘Vrinden! Kameraden van de Kaagsteeg! Het behoeft geen betoog dat het werk van deze algemene raad een godsgeschenk is geweest voor de Kaagsteeg. (Ovat. appl.) In de afgelopen jaren hebben wij onder meer het volgende bewerkstelligd. Onder auspiciën van deze algemene raad is de Speeltuinvereniging De Kaagsteeg, onder voorzitterschap van mijn neef, in staat gebleken tot de bouw en aanleg van een speeltuin ter hoogte van Kaagsteeg 16. (Ovat. appl.)
(...)
(Ovat. appl.) En dan zult u zich de dag herinneren dat de KAM, de Kaagsteger Aardolie Maatschappij, werd opgericht door ondergetekende en de toenmalige secretaris van de algemene raad, de helaas veel te vroeg overleden heer Tentemaker. En u zult zich de dag herinneren, twee dagen na die oprichting van de KAM, waarop een, voor Kaagsteger begrippen, onmetelijk grote oliebron werd ontdekt acher Kaagsteeg 25, het huisje van de oude mevrouw Tentemaker. De heer Tentemaker, de ontdekker van de bron, vloog, zoals u zich nog wel zult herinneren, in de brand toen hij een sigaartje wou aansteken. Maar niet veel later legde de KAM een net van olieleidingen aan, waardoor u nog steeds de winter doorkomt en kunt koken! (Ovat. appl.)
(...)
Ik ben nu 86 jaar, beste vrinden. Het is tijd om op te stappen. Het is ook tijd voor een samengaan van de Kaagsteeg en Dirkswoud. Dirkswoud krijgt er een zeer ondernemend deel bij: de Kaagsteeg! Leve Dirkswoud! (Algemeen gejoel.) Dit houdt ook in dat deze algemene raad wordt opgeheven. Ik heb gezegd.’
Sluiting: de vergadering wordt afgesloten.

maandag 12 juli 2010

251. Doet u dat alstublieft niet!

Rouw. Een maand geleden ging Alice dood, en wat er daarna met me is gebeurd, ‘valt met geen pen te beschrijven’, zoals je dat zegt. Het is natuurlijk wel te beschrijven. Op de eerste plaats ben ik acht kilo afgevallen, omdat ik de eerste drie weken na haar dood nauwelijks nog at. Ik ben pas een week geleden weer begonnen enigszins normaal te eten. Hoe dat komt? Ik kookte altijd de maaltijden voor Alice en mezelf. Ik kan betrekkelijk goed koken. Ik had er simpelweg geen zin meer in om maaltijden alleen voor mezelf te maken.
Verder heb ik veel gehuild, soms onverwachts, op openbare plaatsen, maar vooral thuis.
Een medewerker van de Thuiszorg afdeling Egmond van de firma Evean, waar zowel Alice als ik veel aan hebben gehad, vertelde me de dag na haar overlijden dat ze ook een rouwverwerkingsafdeling hadden. Ik kon vier maal één uur met iemand praten. ‘Laat ik dat maar niet doen,’ zei ik.
‘Het doet veel goed,’ zei die jongeman.
Ik zei maar: ‘Ik heb er geen zin in.’
Het verdriet moet met de tijd wegebben, geloof ik. Doet het dat niet, dan kan ik altijd mezelf nog van kant maken. Zeker moet je (ik bedoel natuurlijk: ik) niet gaan praten met iemand die Alice nooit gekend heeft, die mij ook nooit eerder gezien heeft en die niets van onze relatie wist. Zo iemand kan alleen zeer algemene raad verschaffen, en aan algemene raad hebben wij mensen niets. Ik stel me bijvoorbeeld voor dat ik haar (want het zal wel een vrouwspersoon zijn) zou vertellen over ons beider liefde voor oude muziek, en dat ik dat aspect van mijn verhouding met Alice zeer zal gaan missen. Wat moet ze daarover vertellen? Dat ik ook eens naar Frans Bauer moet luisteren, want die heeft zulke zalige liedjes?
Daarover, over die oude muziek (Bourgondische muziek, Franco-Vlaamse polyfonie, Engelse renaissancemuziek), schrijf ik nu gewoon door op mijn Op droeve toon-stukjes. Alice krijg ik er niet meer mee terug, maar het helpt een beetje.

zaterdag 10 juli 2010

250. Een veel voorkomend Kaagsteegs fenomeen

Ik ben de afgelopen dagen BBZ-loos geweest, omdat ik bezig was met mijn verkenningen in buurtschap De Kaagsteeg. Hier volgen enige van de resultaten van die verkenningen. Als u, na lezing van dit stukje, om medemenselijke of toeristische redenen zou overwegen zelf ook eens naar De Kaagsteeg te gaan, zou ik u willen toeroepen: doet u dat alstublieft niet!
De Kaagsteeg ligt twee kilometer ten zuiden van het landelijke Dirkswoud. Toen ik er afgelopen donderdagochtend kwam, waren de Kaagstegers juist bezig de voorbereidingen te treffen voor het jaarlijkse Kaagsteger Steenfeest. Wat houdt dit volksfestijn in?
U moet ten eerste weten dat De Kaagsteeg de enige niet-Drenthse gemeente is in Nederland, waar hunebedden gevonden worden. Voor de Steenspelen haalt men de deksteen van een der hunebedden af en die plaatst men aan het begin van de Kaagsteeg. Tweehonderd meter verder, aan het einde van de Kaagsteeg, trekt men een finishlijn. Er worden teams gevormd van vijf man. Het team dat, zonder mechanische hulpmiddelen, maar gewoon met de blote handen, de steen het verst weet te verplaatsen, is de winnaar.
Sommige teams zijn al na 50 centimeter uitgeput, andere halen 10 meter. In 1887 haalde het team-Croymans de volle 200 meter, maar de vraag is nog steeds of het toen eerlijk is toegegaan.
Donderdagmiddag was het zover. Het team-Luijting ging aan de slag en behaalde, na vier uren, onder applaus van de toegestroomde Kaagstegers, een afstand van 3.60 meter. Vrijdagmiddag was het de beurt aan het team-Van der Kolk, dat een afstand van 8.20 meter wist te overbruggen. Vanmiddag en morgenmiddag komen nog de andere teams aan de start.
Wat valt er nu te winnen op zo’n Steenfeest? Geld? Nee. Status? Nauwelijks. Voor het antwoord op deze vraag laat ik mevrouw Juliana Krom aan het woord.
‘Mijn overgrootmoeder is er al mee begonnen. Het is elk jaar weer een slopende bezigheid, maar ik hou wel van kereltjes met wat kracht in de armen! Na het Steenfeest wordt er op zondagavond aangebeld door het winnende vijftal, omringd, zoals u wel zult begrijpen, door juichende Kaagstegers. Ik laat het vijftal binnen en begin eenvoudig een kopje thee te zetten. Daarna gaan de gordijnen dicht en laat ik mij, om het zo maar te zeggen, uitwonen.’

woensdag 7 juli 2010

249. Waar ze vandaan gekomen zijn, weet ik niet

Het landelijke Dirkswoud telde, volgens het gemeentelijke bevolkingsregister, op 1 januari 2009: 2416 inwoners. In de loop van dat jaar zijn vijf mensen overleden, zijn er zestien geboortes geweest, en nul verhuizingen van of naar andere gemeenten, dus je zou verwachten dat dat bevolkingsregister op 31 december 2009 een totaal van 2416–5+16=2427 inwoners zou tellen.
Het bevolkingsregister houdt het (op 31 december 2009) op 2501 inwoners. Wat is hier aan de hand. Waar en wie zijn die 74 extra inwoners.
Ik ging dus naar het gemeentehuis, waar een ambtenaar me te woord stond. Hij praatte een beetje schutterig, dus ik zal zijn naam maar voor me houden, maar deze heer vertelde me dat er ‘totaal niets aan de hand’ was. Ik hoefde me geen zorgen te maken over de rekenkunst op het gemeentehuis.
Als je iets wilt onderzoeken, ga je eerst naar de plaats waar het officiële nieuws moet zijn. Als de raadselen daar niet worden opgelost, dan doe je research in the field. Ik ging naar café ’t Hoekje, waar me eerder al goede raad was gegeven. Ik moge u herinneren aan mijn vraag van drie jaar geleden: waarom gaat er niet één Dirkswoudenaar ooit met vakantie? Het antwoord van een oude Dirkswoudenaar, die in ’t Hoekje aan de bar zat: ‘Wij gaan niet met vakantie, omdat er elke dag iets kan gebeuren, thuis. Die vreemde landen en zo, die zien wij toch wel op de tv. Dus gaan wij niet met vakantie.’
Nu zat ik daar weer en ik vroeg aan de aanwezigen waar die 74 extra inwoners vandaan konden komen. Eerst wist niemand het. Na een paar pilsjes kwam er toch antwoord: buurtschap De Kaagsteeg was aan Dirkswoud toegevoegd. Men had er weinig goede woorden voor over, men moest niets hebben van de Kaagstegers, die men beschuldigde van openbare dronkenschap, vechtpartijen tijdens de Dirkswoudse kermis, ‘er is er ook geen één die werkt, daar, maar ze rijden wel allemaal in Mercedessen’, zelfs verkrachting van de eigen kinderschaar was een veel voorkomend Kaagsteegs fenomeen.
De Kaagsteeg ligt twee kilometer ten zuiden van Dirkswoud. Ik zal er een volgende keer eens langsgaan en verslag uitbrengen.

dinsdag 6 juli 2010

248. Lastig is het soms wel

Ik ben geboren in Limmen (Noord-Holland) in 1953. Limmen had toen zo’n 2500 inwoners, van wie driekwart katholiek was. Daar hoorden wij ook bij.
Limmen heeft inmiddels 7000 inwoners, waar ze vandaan gekomen zijn, weet ik niet.
Aan de oostelijke rand van Limmen stond en staat, aan het eind van de Kerkweg, de katholieke H. Corneliuskerk. De clerus te Limmen bestond uit pastoor Bangert en kapelaan Beldrok. Hoe de tegenwoordige pastoor heet, weet ik niet. Hij zal wel geen kapelaan hebben.
In mijn jeugd dacht ik dat alle volwassenen katholiek waren. Goed, er waren wel enkele protestanten in Limmen, maar die kende ik niet. Die woonden aan de zuidrand van Limmen, rond hun eigen kerkje. Ik kwam daar nooit.
Je hoort nog wel eens zeggen dat katholieken een beetje dom volk zijn. Zo zullen de katholieken te Limmen wel niet weten wie hun Heilige Cornelius nu eigenlijk was, en dat hij de beschermheilige voor het hoornvee is. Dat soort details werd ons nooit medegedeeld. Ik weet het omdat ik me, als ongelovige hond, voor mijn verleden interesseer.
Soms is het lastig. Ik maak me graag vrolijk over het katholicisme, dat ik soms samenvat onder de titel ‘verkleed zwammen’. Maar anderzijds: er is zoveel prachtige katholieke, of laat ons zeggen christelijke muziek gemaakt! Zoveel schitterende Sanctussen, Agnus Dei’s, Credo’s. Vooral in de jaren 1400-1600, naar mijn smaak. Componisten? Tallis, Byrd, Dufay, Dunstable, Ockeghem, Tinctoris, Desprez, Obrecht, Ghiselin, Gombert. Ik noem er maar enkelen.
Hier zit dus een atheïst, die wel met respect over de katholieken spreekt, maar niet met respect over het katholicisme, en die zo kan genieten van die oude katholieke muziek. Die ook zo kan genieten van de muziek van Bach, Pärt, Gorecki, Zelenka.
Hoe valt dat nu met elkaar te rijmen? Ik geloof dat het bijvoorbeeld zo zit. Dat katholicisme is er niet voor u en mij. Dat is er voor de clerus. Die krijgt ervoor betaald, in geld, macht, status. In vroeger dagen werd een deel van dat geld besteed aan een koorleider, een componist, een organist. Die mensen kregen zo ook iets, wat ze nergens anders konden krijgen, en die maakten dus hun Kyrie eleison’s.

maandag 5 juli 2010

247. Ik heb ook geen zin om het even op te zoeken

Mijn geheugen wordt slechter. Ik merk dat bijvoorbeeld aan de vele briefjes op tafel, rond mijn monitor. Op die briefjes staan adressen van mensen die ik niet ken, opgeschreven in het stuntelige handschrift dat ik wel direct herken: het mijne. (De fijne motoriek is verloren gegaan in 2002, bij mijn herseninfarct.) Wie is bijvoorbeeld Pieter de Weever? Antonia Valentijns? Clara de Goede? Ik heb geen idee, dus als u dit leest en u bent één van deze mensen, wilt u dan een portretfotootje opsturen? Wie is Winston Braakland? Ik heb toch geen vrienden die Winston heten?
Ik merk het ook aan de boodschappenbriefjes die ik, sinds ongeveer een jaar, elke dag schrijf, en die ik soms vergeet mee te nemen naar de supermarkt. Dat gebeurde bijvoorbeeld vanochtend en ik heb geen aansteker gekocht.
Ik heb het vooral met namen. Ik weet bijvoorbeeld niet meer onder welke andere naam de 15e-eeuwse Bourgondische componist Guillaume Legrant bekend was. Die naam heb ik twintig jaar lang geweten, nu weet ik hem niet meer. Ik weet bijvoorbeeld ook niet meer wat de echte naam van Desiderius Erasmus was. Dat heb ik ergens gelezen, een half jaar of zo geleden, maar ik weet het niet meer.
Ik ga het ook niet opzoeken. Daar ben ik te lui voor.
Ik heb, voor zover ik het kan merken, geen last van Parkinson (weer zo’n woord dat ik even kwijt was en moest opzoeken) of van enige vorm van dementie. Zo erg is het nog niet. Maar lastig is het soms wel.
Je begint ook niet gauw een gesprek. Als ik iets wil zeggen over één van Rembrandts leerlingen, nee, niet Fabritius, Ferdinand Bol, Gerrit Dou of Govert Flinck, ik bedoel een andere leerling, die ook een boek over de schilderkunst van die tijd schreef, waarin hij Rembrandt bekritiseerde, als ik iets wil zeggen over hem, maar ik weet zijn naam niet, dan begin ik zo’n gesprek niet eens.

Naschrift. Ik heb de drie namen toch maar even opgezocht. Guillaume Legrants andere naam was Lemarcherier. Erasmus heette eigenlijk Gerard Gerards en die leerling van Rembrandt was Samuel van Hoogstraten.

zondag 4 juli 2010

246. Laat ons verder niet meer over de zaak praten

Ik ben in mijn leven éénmaal met justitie in aanraking geweest. Dat was in 1979, ik was net verhuisd naar Alkmaar en woonde daar in de stationsbuurt. Daar vlakbij is het Scharlo (ik weet niet zeker of het met één o of met twee o’s geschreven wordt, en ik heb ook geen zin om het even op te zoeken) en daar fietste ik op mijn ouderwetse grijze herenfiets. Om te voorkomen dat ik werd overreden door een scooter, wipte ik het trottoir op. Ik reed verder, op dat trottoir, zo’n dertig meter, en daar werd ik aangehouden door een agent van politie.
‘Halt! Weet u wel dat u hier niet mag rijden?’
Dat wist ik uiteraard wel, ik heb altijd goed opgelet, vroeger, op school tijdens de verkeerslessen. Maar ik zei: ‘Waar staat dat bord dan?’
De man pakte zijn bekeuringsbonnenboekje en begon te noteren, hij vroeg mijn naam en adres en die deelde ik hem gewoon mee. Het was nog in de tijd dat je je ID of je paspoort niet hoefde te tonen, dus ik had evengoed alles kunnen liegen, maar dat deed ik niet.
De agent controleerde ook nog of er achter- en voorlicht op mijn fiets zat en of de remmen het wel deden. Daar mankeerde niets aan. De bekeuring bedroeg f 15,—. Zulke enorme bedragen had ik uiteraard niet op zak, maar dat maakte niets uit, zei hij, ik kon een acceptgiro verwachten.
Die acceptgiro kwam er, en toen ik niet betaalde, kwam er een jaar later nog één, en een half jaar later nog één. Ik betaalde wederom niet, en tenslotte kreeg ik een brief van de griffie van de kantonrechtbank te Alkmaar. Ik moest verschijnen, of ik kon binnen twee weken betalen aan die griffie.
Ik besloot de griffie een brief te schrijven: ‘Geachte griffier! Uiteraard wens ik, als burger van dit land, de gemelde boete te betalen, hoewel deze boete mij geheel ten onrechte is toegekend. Echter: het banknummer van uw griffie is niet meer leesbaar, door nattigheid van koffieachtige aard. Kunt u mij uw banknummer nog eenmaal toezenden?’
Dat deden ze, en toen betaalde ik die f 15,—.
Je moet uiteindelijk een fatsoenlijk mens blijven, vind ik, maar als het even kan moet je de overheid wel op kosten jagen.

zaterdag 3 juli 2010

245. Enkele passages

Hier enkele passages uit de binnenkort te verschijnen literaire suspense novel De moord op Astrid van F.D. Jevski:

‘Ga weg uit mijn gezichtsveld!’ siste zij.
‘Nee, nee! Zie je niet in hoe gelukkig ik je kan maken?’ streek hij door zijn blonde haren.
‘Ga toch weg, ellendeling!’ kermde zij.
‘Nee!’ sputterde hij nog wat tegen.
‘Vertrek!’ smeet zij haar bord met macaroni op de vloer.
‘Oké! Als dat is wat jij wilt!’ deed hij de deur achter zich dicht.

Toen de generaal de kamer betrad was het even stil. Die stilte werd verbroken door de vrouw des huizes. ‘Waar komt u nu weer vandaan?!’ eiste zij antwoord.
‘Ja, waar vandaan?’ informeerde ook, zeer kwaad, de vrouw van officier De Lange.
‘Uit de Congo soms?’ maakte officier De Lange zich er met een grapje van af.
‘Welnee!’ protesteerde zijn vrouw hiertegen.

‘Duizend excuses!’ kamde zij haar gitzwarte haar voor de spiegel.
‘Wat!’ ontplofte de generaal.
‘Laat ons verder niet meer over de zaak praten,’ controleerde zij haar wenkbrauwen.

vrijdag 2 juli 2010

244. Er kwam zelfs applaus

De St. Clara-katholieken in het landelijke Dirkswoud hebben een nieuwe pastoor! Het is de omstreden Engelbertus te Water, die drie jaar geleden nog pastoor te Egmond aan Zee was, en van wie bisschop Jos Punt van het bisdom Haarlem ooit zei: ‘De kwal des geloofs! Punt!’ Uiteindelijk heeft Engelbertus zich geschikt in de leerstellingen van de Heilige Moederkerk, en hij werd overgeplaatst naar de St. Clarakerk te Dirkswoud.
Uit De Dirkswoudenaer, het plaatselijke advertentieblad dat uitgegeven wordt door Drukkerij Uitgeverij De Schakel, Noordvaart 401 (De Schakel, Voor Al Uw Papieren), halen wij enkele passages uit een interview dat de jonge Kees van der Woude had met Engelbertus.
U wilde zich afscheiden in Egmond aan Zee, was het niet?
Quavernare non silencium. Afscheiden was wel een groot woord, wij wilden van het Vaticaan en van het bisdom volle transparantie. Meer was het niet. Quod positio tabernaculae quamque transparencis, zo was het eigenlijk.
Dan is het goed. Wat gaat u in de Sint Claraparochie inbrengen?
Claritas testamentalis in Domine Deo, in één woord samengevat. Een helder geloof dus in de Here God. Caelum orare quaesta per unum modo perilensis. Daar gaat het om in het katholieke geloof.
Dat is duidelijk.
Quamperque simultanis de credo unicure per lamentabele. Kyrie eleyson.

donderdag 1 juli 2010

243. Het blijft wel bestaan

Het blijft wel bestaan, dit blog, want ik ga er weer op schrijven. Elke dag. (Juicht mede.) Neem nu dit eigenaardige voorval waarvan ik, helaas als enige naast de Dirkswoudenaren, getuige was in het landelijke Dirkswoud. Om preciezer te zijn: vlak voor het vroegere postkantoor aldaar, Noordvaart 125.
Ik loop daar vanmiddag wat te strompelen, ik bedoel natuurlijk: ik loop daar toeristisch te flaneren, en ik groet dezen en genen. ‘Hallo, Karel!’ en ‘Goedenmiddag, Jan de Kat! U ook, mevrouw, hoor!’ Je bent ergens bekend, dan moet je je daar ook naar gedragen, vind ik. Ik vind bijvoorbeeld dat die Wesley Sneijder het helemaal verkeerd aanpakt. Katholiek worden vanwege je verkering, dat is natuurlijk altijd vragen om een scheiding. Katholiek worden is trouwens om elke reden een grote vergissing. Maar Wesley geeft niks om de gewone mensen meer, die geeft alleen nog maar iets om die Jolante.
Terug naar het verhaal van vanmiddag. Ik loop daar, of, laat ons zeggen, ik beweeg me daar. Met een rollator. Er lopen nog een twintigtal mensen. Er komt een geldbus aanrijden. Iedereen blij, behalve ik, want ik heb nergens geld voor nodig. Die geldbus moet geparkeerd worden vlak voor Noordvaart 125, want daar is een Rabobank pinpunt. Men maakt dus plaats en men wacht.
Geldbus met daarin: twee mannen. Eentje van hen moet dan naar achteren kruipen, heb ik ooit begrepen, en met het geld tevoorschijn kruipen. Op dit schouwspel wachtten ook de Dirkswoudenaren.
Na een kwartiertje kwam er ook een man uit die auto tevoorschijn, die, de armen breed uitzwaaiend, sprak: ‘Mensen! Een ogenblik geduld! Er zijn de laatste tijd veel overvallen geweest op ons soort mensen. Dat willen wij hier voorkomen! Ik heb hier aan mijn rechterarm een koffertje hangen, waarin zich geen geld bevindt. Dat koffertje breng ik nu naar de pinautomaat. Geduld!’
Er kwam zelfs applaus. In gemeenten zoals Dirkswoud is nooit een overval gepleegd en zal er ook nooit een gepleegd worden.