maandag 31 augustus 2009

29. De Nederlandse pers

Wat zou ik graag in De Volkskrant en de NRC willen lezen?
1. Gedegen verslagen over de Icesave-perikelen. Ik vond het al belachelijk dat de Nederlandse staat de spaarders, die hun geld daar hadden weggezet voor een half procentje extra rente, ging terugbetalen. Ik zou ze gezegd hebben: domme pech, mensen! Niets aan te doen! Dat heeft de regering besloten niet te doen. Nu moet ook elke cent worden verantwoord.
2. Die 80 miljard die betaald zijn aan de banken. Die hadden beter besteed kunnen worden aan het onderwijs, de zorg en bijvoorbeeld de files, maar we weten nu dus dat het geld er ligt. Ik wil lezen hoeveel er van die 80 miljard wordt terugbetaald door de rijken.
3. Die bijna 60 vakanties van onze Prins Onbenul in twee jaar tijd: ik wil weten waar hij naartoe is gegaan, wat hij daar heeft gedaan en hoeveel het gekost heeft. Dat lees ik nergens. Dus: lap die mediacode aan jullie laars en zet er een paar onderzoeksjournalisten op.
Verder moet een krant zijn normale werk doen: de berichten van Reuters overtikken. Een kollumpje hier, een kollumpje daar. Eventueel de beursberichten en het weer, hoewel we zulke dingen ook op het internet kunnen vinden.
Van een krant die het zo zou aanpakken, zou ik weer abonnee kunnen worden.

zondag 30 augustus 2009

28. Geen bericht, goed bericht!

In het algemeen zijn wij zeer geïnteresseerd in de Nederlandse pers. Het perswezen. Geen kwaad woord daarover. Ik heb het natuurlijk over de serieuze pers. Daar is ook Máxima hevig in geïnteresseerd. Dat zult u begrijpen.
Maar uw 32 vakanties in 2008?
Pardon?
Uw 32 vakanties in 2008?
Welke 32 vakanties bedoelt u?
Ik bedoel die 32 vakanties die u heeft genomen, zonder het parlement daarvan op de hoogte...
Het parlement!
Het parlement, ja, dat u uw goede geld geeft!
Als je van élk uitje al verslag moet geven! Onzin!
En u vindt toch wel dat u een goede koning zou worden?
Welzeker!
Die bijvoorbeeld wát zou moeten doen?
Het koningschap uitvoeren, uiteraard. En errr...
Noemt u nog eens iets.
Errr... Water?

zaterdag 29 augustus 2009

27. Je moet niet gaan huilen

Je moet niet gaan huilen, Marianne, als ik zeg dat ik er een einde aan wil maken. Onze huwelijksrelatie heeft lang genoeg geduurd. Met zijn ups en zijn downs, en we zijn nu vijftig jaar geworden. Vierentwintig jaar bij elkaar. Over het algemeen waren het prettige jaren, Marianne, echt.
Twee dochters, jij zegt altijd: tweeëneenhalve dochters, dat weet ik, maar dan had het vlies maar niet zo vroeg moeten breken. Twee dochters die nu universitaire studies doen, ik weet niet eens welke precies. Wat doet Gerda? O, politieke wetenschappen. En Paladia? Wiskunde. Waar? Op de VU. Ik wil maar zeggen, ze komen uitstekend terecht, Marianne.
Je weet dat mijn werk me zeer in beslag neemt, Marianne. Zeer. Er gaat geen dag voorbij of er is alweer een nieuw probleem dat ik moet oplossen. Daar is nu die verschrikkelijke kredietcrisis nog bovenop gekomen. Nee, we moeten blij zijn dat we nog leven. Zo zie ik het. Dat we onze dochters een kans gegeven hebben. Zie jij ze nog wel eens?
Ik ook niet. Maar: geen bericht, goed bericht!
Wat wou ik je ook weer gaan vertellen, o ja. Ik heb sterke steun op mijn werk van Anja, mijn secretaresse. Bij al mijn problemen is ze mijn steun en toeverlaat. Ja, Anja weet van wanten. Ze is inderdaad van de leeftijd van onze dochters, ja, dat klopt. Nou, zo goed is ze niet gevormd. Het gaat mij vooral om de mentale vorming.
Maar Anja en ik hebben dus besloten om ook naast ons werk te gaan samenleven. Ik geloof zeker dat dat mijn zaak ten goede zal komen en — wat zei je? Ja natuurlijk, dan moeten wij scheiden, ja. Niet huilen, lieverd, ik weet wel, het kost even moeite. Maar daar ben je zo weer overheen.

vrijdag 28 augustus 2009

26. Je hebt me aan een stukje geholpen

Een stukje over de kus. De onhygiënische kus, want we zijn wel zo ver dat we bllavaah, ik bedoel dat onze kussen wel zéér onzorgvuldig zijn geworden. Dat zul je misschien met me eens zijn, darling. Q-koorts, Mexicaanse griep. Wat verder ligt dan de HIV-besmetting, die ook overal op de loer ligt. Malaria! Denk daar eens over na, darling.
We zijn wel oud, maar denk ook eens aan de gevaren. Neem de kus van gisteravond. Zeer gevaarlijk, want eerst waren we in debat getreden met de groentenboer, die meer leek op een visverkoper van de markt die je een kabeljauwfilet verkoopt met de graten er nog in. ‘Je hebt nog piepers,’ zei je, ‘laten we dan maar bloemkool nemen.’
Dus het begon eigenlijk al gistermiddag. Met dat onhygiënische gekus.
Nu wil je draadjesvlees eten. Draadjesvlees! Ik maak het met alle liefde, hoor, maar draadjesvlees! ‘Daar krijg je zo’n lekkere jus van,’ teem je, me je kussende mond aanbiedend. ‘Elk uur een kus,’ zeg je, ‘we zijn tenslotte op elkaar aangewezen.’
Dat zijn we inderdaad, darling, maar dat betekent toch niet dat we de bacteriën de vrije ruimte moeten geven? Laten we ons dus beschaafd gedragen, ook binnenshuis. Ook als we de gordijnen gesloten hebben. Houd je kleren nu eens een half uurtje aan! Trek ze niet meteen uit als ik opsta om een kopje koffie voor je te zetten.
Dat zeg ik niet, nee, je moet niet gaan huilen, darling, dat zeg ik niet omdat ik je niet mooi vind. Want je bent niet alleen de mooiste, je bent ook de enige vrouw! Jawel, dat ben je. Oké, oké, deze keer is het toegestaan. Je mag me uitkleden, dat knoopje gaat naar rechts open. Nee, niet naar links. Naar rechts. Kus. Kusszz. Kussszzzxt.

donderdag 27 augustus 2009

25. Ze herkennen me niet

Gij, u, uit Zwolle, Utrecht, Amsterdam of Harderwijk, die mij zo anoniem in uw commentaar op mijn vorige stukje ‘Zieke gast’ wenste te noemen.
U heeft ten eerste de strekking van mijn stukje van gisteren niet begrepen. Dat is niet erg, dat komt wel meer voor. U legt uw onbegrip neer met de woorden ‘Zieke gast’. Ook dat neem ik u niet kwalijk, meneer. Want u bent wel anoniem gebleven, maar u bent een meneer, want ‘Zieke gast’, dat zegt geen vrouw. Of het is een domme Trien, natuurlijk. Dat kan ook.
Maar u bent een meneer, en u komt uit Utrecht, Zwolle, Harderwijk of Amsterdam. U zit aan uw computer. u leest iets, u bent het er niet mee eens en u schrijft: ‘Zieke gast.’
Mag ik eens raden, meneer? U vindt GeenStijl bijvoorbeeld heel aardig. U gaat PVV stemmen. Tot zover zit ik goed, vindt u niet? U hoort tot de tsunami van Batavieren die ons land is binnengedrongen, geeft u het nou maar toe.
In mijn vorige stukje kwam een jongeman voor die Geert bleek te heten en die een moeilijke jeugd had. Zijn moeder was aan het woord. Hoe kan iemand daar bezwaar tegen hebben, behalve iemand die Geert als de naam van zijn God hanteert?
Ik ga nog even verder met raden. U bent wel anoniem gebleven, maar toch neem ik aan dat uzelf óók een moeilijke jeugd achter de rug hebt. Heb ik ook gehad, hoor. Dat hebben alle Chinezen, Russen, Amerikanen, Oost-Europeanen, Noord-Afrikanen ook gehad. Je hoort de mensen van veertig jaar of ouder in alle talen van de wereld verzuchten: ‘De jeugd, die hangt maar wat rond.’ En dat zeggen ze al eeuwen, niet beseffende dat het een klacht is — maar wat zit ik hier te praten tegen iemand die niet wil dat ik tegen hem praat.
Maak je bekend, zou ik willen besluiten, of houd je grote bek.
Overigens: zeer bedankt, je hebt me aan een stukje geholpen.

woensdag 26 augustus 2009

24. De politie is wel langs geweest

Met onze zoon zal het wel verkeerd aflopen. Ja, daar ben ik heel bang voor. Hij haalt toch een kattekwaad uit! Met geen pen te beschrijven, meneer. En we hebben hem nog zo goed opgevoed, maar die kwaadheid, die zit er gewoon in, hè. Echt hoor, we hebben alles geprobeerd.
Vannacht nog. Was hij het huis uitgeslopen en was hij achterom naar de tuin van buurvrouw Pelsing gegaan. Daar staan drie appelbomen, die heeft hij helemaal leeg gemaakt. ‘Voor de vrije markt,’ zegt hij. Dat is ook weer zo’n term die hij van de straat heeft.
Vorige week komt hij ’s avonds heel laat thuis, met zo’n Seiko horloge om zijn arm, zo’n duur ding dat je ook onder water kunt dragen. Dat kan hij nooit gekocht hebben van zijn zakgeld, dus ik vraag waar dat ding vandaan komt. ‘Van de vrije markt,’ zegt hij. Dan weet ik natuurlijk wel hoe laat het is.
Ik mag zijn kamer niet meer inkomen, maar het stonk zo, dus ik ging er toch binnen. Ik doe de deur open en daar lagen op zijn studeertafel — we hebben hem zo’n wandding gegeven toen hij dertien werd — twee dode konijnen te rotten. Toen ik er later naar vroeg, zei hij: ‘Die moesten we opereren, voor biologieles.’
De politie is ook al langs geweest, die zeiden dat hij tot de harde kern hoorde van de opgeschoten jeugd of zoiets. De politie kwam langs omdat er ingebroken was in het kerkje van het Benedictijner klooster. Daar had hij de klepel uit de klok gesloopt, omdat dat ding altijd zo’n rotlawaai maakte, zei hij.
Er valt ook niet meer met hem te praten, hè. Ik zeg vanochtend tegen hem: ‘Geert jongen, je gaat nog eens de gevangenis in.’ Zegt hij: ‘Dan moeten ze me eerst pakken. En ze herkennen me niet, want ik verf gewoon mijn haar wit.’

dinsdag 25 augustus 2009

23. Klare wijn

Het zal u wel duidelijk zijn geworden dat zich de afgelopen nacht enkele gebeurtenissen hebben voltrokken die u, ook in uw portemonnee, kunnen treffen. Het begon natuurlijk al met de val van de niche-trading, gistermiddag. Die ging naar nul, enorm gevaarlijk, want welke handelaar doet dan nog iets, enzovoorts. Terwijl ook de en passant-dealers bleven passen!
Het klimaat op de AEX is dus bepaald niet positief, dames, maar vooral zou ik willen toevoegen, heren.
Ik wil dan ook ons rampenscenario instellen, en wel met onmiddellijke ingang. Gerard, Klaas, Kees, Joop! Jullie zijn onze vier hoekmannen. Handel zoals jullie geleerd is op de training, blijf in jullie hoeken.
Koos, Djeppe, Piet en de rest: volg mij!

Wat zich vervolgens heeft afgespeeld, kunt u leren uit het volgende nieuwsbericht in het Financieel Dagblad:
GROTE SCHADE AEX
Amsterdam —
Vanmiddag heeft een grote groep effectenhandelaren het initiatief genomen, de AEX eerst compleet stil te leggen en vervolgens over te nemen. Het ging met geweld gepaard: alle computers, alle monitoren van het geldverkeer zijn in elkaar geslagen en definitief onbruikbaar gemaakt. Enkele gebruikers werden zonder pardon opzij gezet.
Handelaar W. Schippers: ‘We werden opeens weggetimmerd! Ongehoord!’
De politie is wel langs geweest, te paard, maar oordeelde dat er niets aan de hand was. Politiewoordvoerder Jelle Ternuyt: ‘Wij hebben niets opgemerkt dat tegen de wet was.’
Volgens een woordvoerder van de actievoerende handelaren, die onbekend wenst te blijven (‘Liever onbekend, ik moet aan mijn verdere carrière denken.’), was de actie een groot succes. De schade loopt in de miljoenen. Volgens de laatste berichten beraden Shell en Unilever zich nog.

maandag 24 augustus 2009

22. De beste titels

Ik heb jarenlang, in mijn depressieve perioden, de gewoonte gehad schilderijen te bedenken. Ik verzon dan een titel, en daar bedacht ik een schilderij bij. Ik kon helemaal niet schilderen, dus het bleef bij bedenken. Het was niet meer dan een manier om de geest nog wat lenig te houden.
De stijl van mijn schilderijen was steeds de stijl van Magritte. Ik weet geen titel meer die ik ooit bedacht heb, maar ze waren in deze geest:
Terug naar Rheydt (portret van een huilende Joseph Goebbels; Rheydt was zijn geboorteplaats);
Maandagochtend te Arles (ongeveer zoals deze foto);
Crisis in het vastgoed (rokende puinhopen zoals te Berlijn, 1945);
H.J. Cruijff, speleoloog (zeer groot schilderij van een grot zoals te Lascaux met een nauwe toegang linksonder op het doek, waarin we het behelmde gezicht van Johan Cruijff herkennen);
De hel van het noorden (wielerwedstrijd met dergelijke toestellen);
Bank van W. Drees (ouderwetse, groene zitbank, een beetje versleten, met houten armleuningen, staand voor jaren vijftig-behang met een benepen schilderijtje);
Het gevecht van G. Wilders (groots en meeslepend doek van een kruistochtengevecht, Wilders te paard, fier zwaaiend met zijn zwaard, met op de achtergrond Jeruzalem);
Houdt uw koelkast geurig! (geopende koelkast met boter, vleeswaren, melk enz. en een theezakje; grootmoeders tip: dat theezakje trekt alle geurtjes naar zich toe; eens in de maand theezakje vervangen);
Klare wijn (schilderij van een geopende hand voor een liggend naakt);
Lief dagboek (dagboek met een slot op een tafel; verder op die tafel: een schedel, een kaars die bijna opgebrand is, een oude sinaasappel, een bijna leeggedronken glaasje wijn).
Ik zou best weer eens bevriend willen zijn met een schilder die niet zo goed weet hoe hij zijn schilderijen moet noemen.

zondag 23 augustus 2009

21. Een goede titel

Jongens en meisjes! Jullie zult nog wel merken dat het op deze kunstacademie iets anders toegaat dan op de middelbare scholen, die jullie zo succesvol hebt beëindigd. Je zult minder proefwerken krijgen, maar bijvoorbeeld in de afdeling Kunsttheorie en -geschiedenis zijn er wél proefwerken en die moet je met een ruime voldoende halen. Zo kun je je een vraag voorstellen als: Welke 17de eeuwse Nederlandse schilder was een voorbeeld voor William Harnett? Dan moet je dus weten wat voor soort werk Harnett maakte, en je moet een beetje thuis zijn in de 17de eeuwse Nederlandse schilderkunst. Het antwoord op de vraag luidt natuurlijk: Pieter Claesz.
Gebroken liefde, laten we het daar eens over hebben, we zitten nu toch fijn bij elkaar. Stel, je bent schilder en je schildert een schilderij — het maakt mij niet uit in welke stijl of welke school, jullie zult later nog wel gaan begrijpen dat dat van geen enkel belang is. Dat is alleen van belang voor de kunsthistorici die later moeten kunnen zeggen: Jantje of Pietje of Klaasje was lid van de Groninger Bende of zoiets — je bent een schilder en je schildert een schilderij, en dat schilderij moet een titel hebben, dus je noemt het Gebroken liefde. Want je verkering is net uitgeraakt, of je stelt je voor dat je liefje is gaan lopen met de melkboer. Dat kan best een goed, een interessant schilderij zijn, want je kunt zelfs van een luciferdoosje een zeer goed schilderij maken.
Maar de titel is niet goed. Teveel een cliché, Gebroken liefde. Zo’n titel kun je natuurlijk wel in ironische of sarcastische zin gebruiken, bijvoorbeeld voor een schilderij over de emigratie naar Australië in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Daar is Gebroken liefde weer zeer goed voor.
Maar noem dat schilderij van jou bijvoorbeeld De melkboer en laat het zo de geschiedenis in gaan. ‘Van der Veen’s Melkboer,’ zal later een kunsthistoricus schrijven, ‘met zijn stoel en op die stoel dat verlopen boeketje bloemen, is een hoogtepunt in de Nederlandse schilderkunst van de 21ste eeuw.’
Ik wil jullie niets verbieden, maar ik ontraad jullie ten sterkste werk te gaan maken met titels als P 4309 of Z 2134. Een kunsthistoricus zal er later nooit meer over praten, want hij kan die titels niet uit elkaar halen.
Ook een titel als Gretig kan natuurlijk niet. Ik kwam laatst in een folder een schilderij tegen dat Gretig heette en waarvoor ik 450 euro zou moeten betalen. Ik ben doorgelopen. Een schilderij dat Gretig heet, wil ik niet boven mijn bank hebben hangen.
Overdenk dit eens, jongens en meisjes. Als je zelf geen goede titel kunt vinden, vraag dan je vrienden eens over de vloer om erover na te denken. Zo deed René Magritte het ook, en René Magritte was misschien niet de grootste schilder uit de 20ste eeuw, hij had wel de beste titels.
En nu: aan de slag!

zaterdag 22 augustus 2009

20. Leven is lezen

Een vraag aan de lezers. Ik heb op mijn twaalfde of dertiende jaar een Engels boek gelezen, waarvan ik de titel niet meer weet. De schrijver weet ik ook niet meer. Het moet wel een goede titel zijn geweest, want daar koos ik mijn boeken altijd op uit. Dat doe ik trouwens nog steeds. Als een titel niet goed is, dan kan de inhoud ook niet veel waard zijn.
Tenzij je natuurlijk te maken hebt met uit het Engels vertaalde boeken zoals Ruth Rendell’s One across two down. Die titel is door A.W. Bruna vertaald als Moorddadige oplossing, en daarvoor moet A.W. Bruna alsnog een klap om zijn oren krijgen. Van dezelfde schrijfster is The face of Trespass trouwens door Het Spectrum vertaald als De valstrik, en ik kan nog wel honderd voorbeelden noemen.
De titel en de schrijver weet ik dus niet meer van dat boek dat ik ruim veertig jaar geleden las. Hier de korte inhoud. Het moet in de 19e eeuw gespeeld hebben. Een man gaat met een boot naar Australië. De boot vergaat in een storm ten zuiden van Australië. De man is de enige overlevende en weet op het eiland Tasmanië te landen. Daar zoekt hij een leuke vrouw, maar die kan hij niet vinden op Tasmanië. Hij begint een eenmanshandelsbedrijfje, ik weet niet meer waarin hij handelde. Schelpen, misschien. Hij koopt een bootje en gaat met zijn handel noordwaarts naar een van de Samoa Eilanden, ik weet niet meer welk eiland. Daar vindt hij een aardige vrouw. Einde.
Misschien weet een van de lezers over welk boek van welke schrijver ik het hier heb. U moet zoeken in de Betere Jeugdliteratuur, denk ik.

vrijdag 21 augustus 2009

19. Een sociaal acceptabele manier van liegen

Als we naar bed gaan, Alice te Voorburg en ik te Egmond aan Zee, stuur ik haar altijd een laatste mailtje: ‘Slaap lekker. Kuifje en het Pronkjuweel.’ Of welke andere politicus er ook aan de orde was geweest, die dag.
Het kan niet anders: Alice moet wel denken dat ik een zo belezen type ben dat ik zelfs de Kuifje-stripboeken ken. Dat is niet zo. Ik ken ze niet, ik heb ze nooit gelezen. Het zat niet in het pakket van opvoedingsmaatregelen die mijn ouders mij hadden voorgelegd. Stripboeken lezen, daar had je de tijd niet voor. Je moest échte boeken lezen.
‘Leven is lezen,’ zei mijn vader altijd, ‘het is maar één letter verschil.’ Mijn vader, die overdag lood goot (hij was de plaatselijke loodgieter) veranderde na het avondeten in een verwoed lezer. ‘Wie veel leest, leeft langer,’ zei hij soms en hij gaf ons het goede voorbeeld.
Ik las de Kuifjeboeken dus niet, ik heb me nooit laten afleiden door die malle tekenkunst, ik las bijvoorbeeld Arendsoog en het blaffende zand van Paul Nowee en ik vroeg mijn vader: ‘Hoe zit dat met die naam, Arendsoog?’
‘Die naam heeft de schrijver verzonnen. Bij elkaar gelogen dus. Hij heette in het echt Bob Stanhope, en die naam Arendsoog heeft hij van de Indianen gekregen.’
‘Van de Witte Veder-indianen?’
‘Ja.’
‘Rare manier van doen vind ik het.’
‘Hoezo, jongen?’
‘Om zo te liegen in een boek.’
‘Dat doen alle schrijvers in hun boeken.’
En daarmee bracht hij me op het spoor van schrijvers zoals Tsjechov, Boyle, Amis, Le Carré, Nabokov, Perec.

(Pauzebericht) Wie is deze man?

Wie is deze man? José Mourinho, voetbaltrainer, of Amadeo Modigliani, kunstenaar?

donderdag 20 augustus 2009

18. Een wondertje

Rond mijn dertigste jaar fietste ik eens van Heiloo naar Alkmaar. Ik kom daar Joop (‘Dino’) Braaksma, een klasgenoot uit het vierde jaar van de HBS, tegen. Hij stond langs de kant van de weg zijn achterband te plakken.
‘Hé Ben!’ zegt Dino.
‘Hé Dino!’ zeg ik terug.
‘Ik zat net aan je te denken! Wat gek hè?’
Ik stopte, maakte een praatje met hem, vroeg wat voor werk hij deed. Hij bleek wiskundelessen te geven op het Murmellius gymnasium te Alkmaar. Want ik vond en vind het onbeleefd om commentaar te leveren op dat ‘ik zat net aan je te denken’: dat is a) toeval en/of b) een sociaal acceptabele manier van liegen, van tot elkaar komen, van een gesprek openen.
Ikzelf zocht het in die tijd in een ander soort opmerkingen:
‘Hé Dino!’
‘Hé Ben!’
‘Je hebt een broek aan, zie ik!’
Dat heeft steeds aardige gespreksstof opgeleverd.
Tegenwoordig ontmoet ik zelden iemand van vroeger. Ik zit binnen aan mijn computer, ik kom nergens meer. De laatste keer dat ik iemand van vroeger ontmoette, ging het als volgt.
Vroeger heb ik de spreekkamers gekend van alle psychiaters in de buurt. Ik ging op een keer naar een psychiater in Alkmaar, ik was zoals gewoonlijk een kwartier te vroeg voor mijn afspraak. Ik ging dus de wachtkamer in. Daar zat een vrouw te wachten op een andere psychiater. Ik zei: ‘Mag ik deze dans van u, mevrouw?’
Ze stond op en we schuifelden door de wachtkamer. Ze zei dat ze last had van diepe somberheid, ik zei dat ik daar ook vaak last van had, maar dat verhinderde niet dat we gezellig dansten.
Ik kom die vrouw weer tegen bij de supermarkt, een paar weken geleden.
‘Dag Ben!’
‘Dag Ellen!’
‘Wat danste je slecht, joh!’

woensdag 19 augustus 2009

17. Een raar fenomeen

‘On Tuesday, November 13, 2007, Sonny Perdue, the Governor of Georgia, led a group of approximately 250 persons, including many state officials, in a prayer for rain on the steps of the state capitol in Atlanta. Georgia had been suffering an extreme drought, and the level of Lake Lanier, an important water reservoir near Atlanta, had been decreasing dramatically over several months. Governor Perdue believed that a divine intervention was necessary and so he boldly asked God to bring rain.’
Dit las ik in een email van de Sceptic Society. Meneer Perdue had blijkbaar goed naar het weerbericht geluisterd, want de volgende dag kwam er wat regen vallen. Ik wil er wat op verwedden dat de heer Perdue de droogte weet aan het bestaan van homo’s, lesbiennes, hoeren, drugsverslaafden en atheïsten in zijn staat, zoals sommige rabiate christenen de orkaan Katrina vier jaar geleden een straf vonden voor het bestaan van homo’s en hoeren te New Orleans.
Dat er een beetje regen viel, zal hij aan God hebben gedankt en aan het feit dat hij het aan God vroeg. God deed een wondertje, zal hij tegen zijn secretaresse hebben gezegd.
Ieder weldenkend mens zal nu niet zeggen: zie je wel, God bestaat! Hij zal zeggen: regen bestaat, zoals ook droogte, wind en elektriciteit bestaan.
Het eigenaardige is dat dit soort verhalen in de Verenigde Staten tamelijk normaal zijn. De Verenigde Staten zijn het land van de vele Nobelprijzen en van de vele goede universiteiten. Ze zijn ook het achterlijkste land van het Westen. Ongeveer de helft van alle Amerikanen gelooft in de God van Abraham, en heeft geen idee van de wetenschappelijke vooruitgang die de laatste eeuw is geboekt.
Eén van die gelovigen maakte op Fox News bekend dat het in Amsterdam bepaald niet pluis was. Dat lieten wij natuurlijk niet passeren, wij confronteerden de man met de werkelijke cijfers. Aantal moorden in Nederland: 1,2 per 100.000 inwoners. Aantal moorden in de V.S.: 5,9 per 100.000 inwoners. Nee, was het antwoord, jullie zijn maar een klein land, jullie tellen niet goed.
We zullen dan minder goed kunnen tellen dan de gemiddelde Amerikaan, die trouwens niet verder komt dan zijn Ene God, je kunt toch beter in Nederland wonen dan in Amerika.

dinsdag 18 augustus 2009

16. Klachten bij de achterdeur

De gekwetstheid der christenen is een raar fenomeen, dat te maken heeft met hun bekeringsdrift, meen ik. Als je op een bus een plakkaat plakt met ‘Er bestaat geen God, leef in vrede!’, dan moet je eens zien hoeveel christenen ertegen ageren. Terwijl geen enkele biologiestudent zou protesteren wanneer de christenen zelf een tekst als ‘Jezus redt! De evolutie bestaat niet!’ op die bus zouden plakken. Lul maar raak, denken die biologiestudenten, en ze gaan weer verder met hun studie.
Hoe komt dit. Ik denk omdat de theorieën van de christenen geen knip voor de neus waard en op geen enkel feit gebaseerd zijn. Dat weten de christenen ook wel. Ik denk wel eens: ze houden die theorieën alleen maar vol voor de gezelligheid. Zodat ze later tegen hun eveneens christelijke buurman kunnen pochen: kijk eens, en dit heb ik gedaan voor de goede zaak! Schouderklopje, een half jaar later een christelijke begrafenis, en wederom is een miserabel leven voorbijgegaan.
Het ergst zijn de Handlangers van de Heer: de clerus, de gebedsgenezers, de theologen enzovoorts. Ik kijk altijd graag naar mensen zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens, wanneer die in debat gaan met de christelijke medemens. Richard Dawkins kreeg van een Amerikaanse theoloog (het vak van de theologie moet onmiddellijk worden geschrapt van de leergangen der Nederlandse universiteiten) eens te horen: ‘Evolutie, dat is maar een theorie.’
Het vreemde was dat Richard Dawkins toen niet zei: ‘Dat is uw geloof toch ook? Een theorie, meer niet. Het verschil is dat uw geloof op niet één feit is gebaseerd en mijn theorie op miljoenen feiten. Dat maakt het toch waarschijnlijk dat mijn theorie meer waarheid bevat dan de uwe.’
Verder moet u James Randi maar lezen. De beste debunker van het dwaze christelijke geloof.

maandag 17 augustus 2009

15. Niets blijft

En niets blijft ook heel. Een plezierig stemmend inzicht, want zelf ga je er ook aan, uiteindelijk. Je bent zelf ook een ding, dat gemiddeld zo’n 70 of 80 jaar blijft bestaan en dan stuk gaat. Wie tot deze gedachten is gekomen, heeft geen religie meer nodig, en kan zich er vrolijk over maken. Religies zoals het christendom of de islam zijn ook maar tijdelijke ongelukjes, nietwaar? Net als de verering van Wodan of Isis gaat ook de verering van Allah of Jezus weer voorbij. Ik zie tenminste geen reden om aan te nemen dat het een eeuwige zaak zou zijn.
Als ze u zeggen dat het christendom van alle tijden is, moet u maar eens vragen uit welk wetenschappelijk tijdschrift ze dat hebben. Of u kunt zeggen dat Jezus geologisch gesproken van gisteren is. Dat maakt sommige christenen ook boos. Dan zijn ze gekwetst enzovoorts. Daar moet u zich niets van aantrekken. ‘Klachten bij de achterdeur,’ zeg ik altijd.
Rudy Kousbroek is een schrijver die ik graag lees. Hij heeft zich ook uitgebreid vrolijk gemaakt met de christenmens, bijvoorbeeld in Hoger honing. In dat boek (of in een ander boek van hem, dat weet ik zo snel niet) stelt hij zich voor dat de Zoon van God niet aan het kruis, maar aan de galg gestorven is. Dan zou u thuis en om uw nek geen kruisje hebben hangen, maar een galgje.
Niets blijft, in deze wereld. Zelfs de katholieke wereld heeft, bij monde van haar Baas in dit Tranendal, gezegd dat de evolutietheorie best waar kan zijn. Ik zou dan vragen: maar Genesis dan, in dat mooie boek van u? Dan zal hij wel zeggen: dat is overdrachtelijk bedoeld. En dan vraag ik: net als de wonderen? Net als Jezus zelf? Net als die belachelijke 40 jaren in de woestijn? Want het staat echt nergens, hoor, in die bijbel van u, dat het overdrachtelijk en niet letterlijk bedoeld was.
Alle dingen gaan stuk. Daar komen andere dingen voor in de plaats. Mijn toetsenbord (een lekker toetsenbord van Olidata) was stukgegaan doordat er wat portwijn overheen was gegaan. Ik pakte toen een ander, heel oud toetsenbord, waarop zelfs het euro-teken (Ctrl+Alt+5) nog niet was aangebracht. Nu heeft mijn lieve vriendin Alice me een Trust-toetsenbord gegeven. Een geweldig goed toetsenbord met 28 extra toetsen, waarvan ik er nu al 11 blindelings weet te gebruiken.

zondag 16 augustus 2009

14. Het dier kan vliegen

Ik heb mijn plaats in de vaderlandse atletiek wel verdiend, zij het dat ik vooral uitblonk in een onderdeel dat tegenwoordig bijna niet meer beoefend wordt: de somersault long jump, het koprolverspringen. Het koprolhoogspringen heb ik ook gedaan, maar daarin kwam ik niet bij de nationale top. Dat nummer is ook geschrapt toen de Fosbury flop aan populariteit won.
Zo gaat het vaak in de atletiek, de moeder der sporten. Meneer Fosbury vindt een idiote manier van springen uit, en de edele koprol is daarvan de dupe. Niets blijft.
Hoe gaat het koprolverspringen in zijn werk? Uiteraard is de koprolverspringer tot op het bot afgetraind, want er komt veel bij kijken. Van de maestro in deze tak van sport, de Rus Yuri Moechov, is bekend dat hij zich koprollend voortbeweegt.
De verspringbak, gevuld met zuiver rivierzand, is 10 meter lang en 2 meter breed. Links en rechts van de bak staan in totaal vier officials die je sprong zullen meten en die je sprong zullen jureren.
Op de plaats van de lat staat een 2 meter hoge stellage, die de threshold (drempel) wordt genoemd. De koprolverspringer klimt op die drempel en maakt zich klaar voor zijn afsprong. Vervolgens springt hij voorover, maakt een koprol in de lucht en landt hij op beide voeten.
Ik heb een Nederlands record van 4 meter 21 gesprongen, maar de wereldtop springt tegenwoordig met gemak 5½ meter.
Het koprolverspringen was vroeger een spectaculair onderdeel van de atletiekmiddag. Ik zou zeggen, Mart Smeets, laat het weer eens zien op de tv!

zaterdag 15 augustus 2009

13. Ik geef een seintje

Je kunt je bijvoorbeeld eens afvragen, op een milde zaterdagmiddag zoals deze, of dat ironieteken ergens goed voor is. Zijn er omstandigheden waarin je dat soort tekens (emoticons zijn ook van die soort) moet gebruiken?
Ik zeg: nee, never, nooit. Mijn hekel aan dat soort tekens is zelfs zo groot dat ik blogs waarin dat soort tekens worden gebruikt, niet lees. Als ik een tekst lees als ‘Jaap trouwt op 23 augustus!’ met een geel, lachend apekopje, dan weet ik al wat zo’n trouwerij zal inhouden: inhoudsloos en schuimbekkend geschater van niet-geletterden, die mij op de schouder slaan en mij toeschreeuwen: ‘Mooie muziek, hè?’
Ongeveer hetzelfde heb ik met dat ironieteken. Dat wordt gebruikt door niet-geletterden, die nog niet weten dat Lolita oorspronkelijk een boektitel van Nabokov was.
Ik zou bijvoorbeeld het volgende kunnen schrijven:
Van onze verslaggever – In de weilanden nabij Weert is een onbekende fazant aangetroffen (een phasianus molovichii). Wij gingen naar bioloog Machgielis Molovich, de eerste beschrijver van deze fazantensoort. Hoe kan het dat deze soort, die uitsluitend lijkt voor te komen in de buurt van Rome, nu in Weert is beland?
‘Het is een prachtig dier. Let u eens op de bruining van zijn borstveren. Dat is bijna oker! Het dier is inderdaad Romeins van oorsprong, zoals dat met alle fazanten zo is, en dat het nu in Weert is aangetroffen, is minder vreemd dan u denkt. Het dier kan vliegen.’
Waar zou ik een ironieteken moeten neerzetten?

vrijdag 14 augustus 2009

12. Het Ravelwater

Het Ravelwater te Alkmaar ligt aan de oostelijke rand van de stad, niet ver van de Accijnstoren, in de componistenbuurt. Beethovenstraat, Mozartplein, Laan van Bach enzovoorts. Het Ravelwater was vroeger een voortzetting van de Oudegracht, werd toen dichtgegooid, maar werd later weer opengegooid. De wethouder die in 1982 de opening van het Ravelwater deed, sprak toen de woorden: ‘Dit is het Ravèlwater, niet het Rávelwater, dames en heren!’, waarop (zoals te verwachten viel) de gehele Alkmaarse bevolking van het Rávelwater is gaan spreken.
Toen ik er voor het eerst heen moest, vroeg ik aan de buschauffeur van stadslijn 24: ‘Kunt u me een seintje geven als we bij het Ravèlwater zijn?’ ‘Daar ga ik helemaal niet heen, jongen,’ zei de chauffeur, ‘oh! U bedoelt het Rávelwater! Ik geef een seintje.’
Zelfs de bewoners van het Ravelwater spreken over hun adres als het Rávelwater, want zij hebben nooit gehoord van Joseph-Martin Ravel, de illusionist uit Martinique, noch van de eigenlijke naamgever Maurice Ravel (1875-1937). Ze kennen hooguit de Boléro.
Het Ravelwater is, zoals de Alkmaarders zouden zeggen, een afgetrapt buurtje. Daar hebben ze niet helemaal gelijk in. Aan de noordzijde staat Hotel Bredeman te pronken (men adverteert met ‘Het op één na grootste hotel van Noord-Holland!’; het grootste hotel is Hotel Zuiderduin te Egmond aan Zee) met zijn luxe kamers en zijn congreszalen, zijn ouderwetse obers en aardige kamermeisjes.
De zuidzijde is afgetrapt: een rij van twintig kleine arbeiderswoningen in de stijl van vóór de Amsterdamse School, waar sinds de oplevering niets meer is bijgebouwd of aangeleund of bezolderraamd. U zult begrijpen dat Ravelwater 2 t/m 40 inmiddels op de Monumentenlijst staat.
Mijn tante van moederszijde, Margot de Zeeuw, woonde op Ravelwater 16. U heeft misschien van haar gehoord, zij is de maakster van ‘het enigste echte Ravelwater’, dat voorgeeft te zullen helpen bij ‘jicht en andere bot- en/of spierpijnen’.
Toen ik bij haar was (ze had me gebeld omdat ze een nieuw flessenetiket moest hebben; ik heb haar aanbevolen Ravelwater voortaan in een kruikje te leveren) las ik in haar foldertjes dat ‘Ravelwater gunstig uitwerkt op uw spiergestel en een ontspanning teweegbrengt in uw ruggestelsel’. Dat wil ik wel geloven want het is gewoon dropwater met 40% alcohol, en daar moest je dan ‘tussen 21.00 en 23.00 uur des avonds maximaal drie dopjes’ van innemen.
Margot heeft goed geboerd met haar Ravelwater, ze woont nu in Bloemendaal. U moet maar eens bij uw drogist vragen om Ravelwater.

donderdag 13 augustus 2009

11. Dat maakt een onbetrouwbare indruk

Gisteravond waren Alice en ik op het Internationale Goochel- en Illusionistencongres, dat gehouden werd te Alkmaar. Dat congres vond plaats in een hotel, hoe heet het ook alweer, aan het Ravelwater, dat door Jan en alleman uitgesproken wordt met de klemtoon op de eerste lettergreep, maar dat door ons uiteraard met de klemtoon op de tweede wordt uitgesproken. Wij kennen de grote illusionist Joseph-Martin Ravel uit Martinique maar al te goed.
Wij zijn, zoals u ongetwijfeld weet uit de shockmedia, en anders weet u het nu, pulverisé (verpulverd) door de heer Ravel tijdens het Internationale Congres van vorig jaar, dat gehouden werd aan de Pruikenmakersgracht te Amsterdam. ‘Voodoo noir, voodoo noir,’ schreeuwde de grote illusionist ons toe, en hij liet de hele wereld versteld staan. Ons ook, want wij zijn zeer klein geworden: wij meten 17 centimeter.
U zult wel begrijpen welke moeilijkheden onze grootte ons geeft bij het openbaar vervoer. Ook de medische stand heeft geen antwoorden op onze prangende vragen. Onze klachten zijn wel met negentiende afgenomen, wij hoesten bijvoorbeeld nauwelijks meer, maar wij hebben toch wel een verhoogde bloeddruk. Laat ons niet verder klagen!
Wij gingen naar Alkmaar in de hoop dat we daar de heer Ravel zouden ontmoeten, die ons weer tot onze normale lengte zou kunnen terug, ja, toveren.
U weet dat het een heel gedoe is in zo’n zaal. Dames in gruwelijk gelakte naaldhakken, heren in even gruwelijk gelakte zwarte schoenen. Om bang van te worden. Wij klommen tenslotte in onze stoel, waar wij een groot spandoek ontrolden met de tekst: ‘Monsieur Ravel, breng ons terug!’ Het was een zeer duidelijk spandoek van wel 30 x 3 centimeter, dat Alice en ik beiden hadden beschilderd.
Het heeft niet geholpen. Uiteraard niet. De heer Ravel was wel aanwezig, deed ook weer enige prachtige trucs (met een olifant dit keer), maar heeft ons niet opgemerkt. Wij begonnen op een zeker moment te schreeuwen, maar ook dat werd niet gehoord. Onze stembanden zijn ook zo klein geworden, dat horen de mensen niet.
Aan het einde van de avond zakten we van onze stoel af en gingen we weer naar huis. Klein en miserabel zullen we blijven, maar we hebben elkaar. Daar zijn we toch blij mee.

woensdag 12 augustus 2009

10. Laat hem ook zelf maar beslissen

Een jaar of vijfentwintig geleden zat ik bij een psychiater in Heiloo, die mij aanraadde bij hem in groepstherapie te gaan. Ikzelf noemde dat al gauw het schoolklasje. U moet namelijk weten dat de psychiatrie als vak nog niet zoveel voorstelde, toen, en dat ook nog steeds niet doet, blijkens het televisieprogramma Kijken in de ziel. Als je een vraag stelt aan tien psychiaters over hun vak, krijg je tien verschillende antwoorden. Stel je een vraag aan tien wiskundigen, tien astronomen of zelfs tien longartsen, dan krijg je tien keer hetzelfde antwoord. In de psychiatrie is dat niet zo, en dat maakt een onbetrouwbare indruk. Je weet nooit of een psychiater je lithium zal voorschrijven of zal voorstellen gezellig een gesprekje met hem of haar te voeren.
In dat schoolklasje zaten acht of negen zieke tot zeer zieke mensen: de een had smetvrees, de ander had ‘een borderline-persoonlijkheid’, weer een ander was alcoholiste, ik was manisch depressief en er was ook een jongen met een aandoening die ik niet kon thuisbrengen. Hij was een jaar of zeven acht jonger dan ik, André v.d. M. Ik weet niet of hij nog leeft.
Ik stelde me voor aan hem: ‘Ik ben Ben Hoogeboom en ik ben manisch depressief. Nu ben ik manisch, gelukkig.’ Hij zei zijn naam ook, en voegde er aan toe dat de psychiaters nog niet wisten waar hij aan leed. ‘Dan zullen ze je wel schizofreen gaan noemen,’ zei ik, ‘hoor je stemmen?’ Ja, die hoorde hij soms. ‘Nou, ik ook, hoor. Maar ik heb het nog nooit gezegd, hier. Voor je het weet, krijg je daar weer medicijnen voor of een andere therapie.’
Later bleek dat André een jaar in dezelfde kliniek had gezeten als waarin de schrijver J.M.A. Biesheuvel enige tijd heeft verkeerd. Hij was daarna verhuisd naar De Oosthoek, een kliniek voor jongere patiënten die tussen Heiloo en Limmen lag (of misschien nog steeds ligt, dat weet ik niet). Het was hem daar niet bevallen, zei hij, en hij woonde nu in Alkmaar.
Ik ben op zijn adres geweest. Hij woonde er nog maar een jaar, maar had zijn verdieping omgetoverd tot een onzalige puinhoop. Aan zijn muren had hij honderden of misschien duizenden stukjes kladblokpapier geplakt met daarop mededelingen zoals ‘Het as van de doden’ en ‘Gestrande vissen’. Zijn vloeren waren bezaaid met vuilnis. Zijn keukenaanrecht stond vol ongewassen borden, pannen en andere troep. Het stonk naar urine in zijn hele huis.
‘Daar moet iets aan gebeuren,’ zei ik.
‘Waaraan?’ vroeg hij.
Ik heb er nog steeds spijt van dat ik de psychiater niets heb verteld over de ongelooflijk smerige troep waarin hij woonde.

dinsdag 11 augustus 2009

9. Dank u, meneer Huys

Wie is Nederlands beste interviewer? Twan Huys. Waarom hij zichzelf niet gewoon Toine noemt, ontgaat mij. Wie zou dus de komende jaren het programma Zomergasten naar een hoger niveau kunnen tillen? Juist. Laat hem ook zelf maar beslissen welke gasten hij neemt.
Ik weet natuurlijk niet welke soort gasten hij neemt, dus ik neem nu zelf plaats aan de Zomergastentafel, met excuses voor de onbehoedzame en onverdiende eer die ik daarmee opeis. Tegenover mij zit Twan Huys, die het gesprek als volgt begint.
- Goedenavond, dames en heren. Dit is Zomergasten. Ik zit tegenover de heer Hoogeboom, we hebben afgesproken dat we elkaar zullen vousvoyeren.
- Uiteraard.
- Meneer Hoogeboom, u heeft op uw verschillende blogs duidelijk gemaakt dat u dertig jaar...
- Eénendertig jaar waren het.
- Dat u éénendertig jaar lang manisch-depressief bent geweest. Daar bent u op de een of andere manier van genezen. Waarom schrijft u daarover?
- Nou, op de eerste plaats: waarover zou ik ánders moeten schrijven.
- U heeft anders fantasie genoeg.
- Ja, maar je kunt nu eenmaal niet of laat ik het anders formuleren. Als ik over mezelf wil schrijven, dan kom ik automatisch uit op die 31 jaren van manische depressie. Dat heeft tegenwoordig weer een andere naam: bipolariteit. Ik blijf het gewoon maar manische depressie noemen. Ja, waarom schrijf ik daarover? Ik denk dat mijn schrijverij over zulke dingen een misschien wel genezende of verzachtende werking kan hebben, een gunstige invloed op mijn medelijders.
- Hoezo gunstig?
- Nou, ik hoop dat ik minstens één, maar ik hoop natuurlijk veel meer zelfmoorden voorkom. Je kunt beter in ellende leven dan helemaal niet leven, en je kunt genezen van je ellende. Daarvan ben ik een voorbeeld.
- Hoe bent u genezen?
- Nou, niet door de pillen en ook niet door de psychiatrie. Ik heb in die 31 jaar wel zo ongeveer alle pillen geslikt die er zijn tegen depressies, en ik heb acht psychiaters gekend. Ze hebben geen van allen geholpen. Wat mij helpt, is strikte discipline. In de zin van: eerst de boel opruimen en je boodschappen doen. Daarna een stukje schrijven. Daarna nog een paar korte stukjes maken voor mijn BJB-blog. Dan de keuken in om te koken. Enzovoorts. Zonder de gave van het woord zou ik het misschien niet gered hebben.
- U bent gelovig?
- Nee, aan die onzin heb ik nooit gedaan.
- Dan gaan we nu uw eerste fragment doen: professor Richard Dawkins staat tegenover een Amerikaanse bullebak.
- Ja, tegenover een gevaarlijk type. Wat opvalt, is dat Dawkins zo beleefd blijft. Hij laat die gelovige Amerikaan rustig uitrazen. Die zet zichzelf — en zijn geloof — dan ook behoorlijk te kijk.
- Het fragment. Daar komt het aan.

maandag 10 augustus 2009

8. Vraag maar

- In NOVA vandáág! Tegenstanders van het uitbaggeren van de Westerschelde blijken geen Zeeuwen, maar Rotterdammers te zijn. Papierindustrie witheet over invoering papierbelasting. Maar eerst: het partemalisme van Ben Hoogeboom. Welkom, meneer Hoogeboom.
- Dank u, meneer Huys.
- Wat is dat partemalisme van u?
- Partemalisme is — het woord zegt het al — de wetenschappelijk gefundeerde opvatting dat alle dingen hun goede kanten hebben, maar ook — parte mal — hun slechte kanten. Wij zijn wel iets vrolijker dan onze Engelse collega’s van de Partemalistic Society, die je vooral waarschuwen: let op, dit loopt slecht af!
- Hoezo vrolijker?
- Wij zien het niet zo zwart in. De dingen mogen hun slechte kanten hebben, ze hebben ook hun goede kanten, redeneren wij ongeveer.
- Aha!
- Aha, indeed.
- Hoe bent u partemalist geworden?
- Ik ben dertig jaar lang depressief geweest, in de betekenis die dat woord vroeger had: alleen, beroerd, dood willen gaan. Ik stond soms midden in de nacht langs de spoorbaan, van plan om voor de trein te springen. Dat deed ik tenslotte niet, omdat ik bij mezelf dacht: deze jongeman verkent het baanvak Alkmaar-Castricum. Ik amuseerde mezelf, en sprong dus niet voor de trein, een goede kant, nietwaar?
- Een goede kant, inderdaad.
- En zo kwam ik op het partemalisme, dat wil zeggen onze iets verfijnde versie van het partemalisme.
- Waarmee u lijkt te willen zeggen: er zit veel slechts aan, maar kijk ook iets goeds!
- Zo zou u het kunnen omschrijven, ja. De partemalist in mij gaat op zoek naar de tegenkanten. Als iets zeer mooi wordt gevonden, een naakte vrouw bijvoorbeeld die zich in haar blootje ligt te vult u maar in, dan kijk ik naar de lelijke kanten van dat mens. Of neem een omgekeerd voorbeeld: het communisme was een verrot slecht systeem, daar zult u het wel mee eens zijn. Maar het had voor een trouwe communist ook zijn aangename kanten.
- Maar neem nu de politiek van Geert Wilders.
- Die is ook door en door verrot. Heel slecht uiteraard. Maar toch zit er ook een goede kant aan die man: hij maakt gratis reclame voor de waterstofperoxidefabrikanten.
- Dank u wel, meneer Hoogeboom.
- Graag gedaan.

zondag 9 augustus 2009

7. Om de hoek van de deur

Schuin tegenover mij wonen Henk en Katrijn Zoeterman met hun nu vierjarige dochtertje Jolanda. Ze is het enige kind in de vijfentwintig huizen hier, maar ze schijnt niets te missen. Integendeel, ze is de hele dag door vrolijk en nieuwsgierig. Ze wil alles weten.
Henk en Katrijn werken beiden thuis. Ze zitten in de IT-business. Daar hebben ze elkaar ook ontmoet, een jaar of zeven geleden.
Ze voeden hun kind goed op, vind ik. Ik kom ze vaak tegen en Jolanda is elke dag gekleed in een ander kleurig t-shirt, waarop teksten te lezen staan als:

Ik ben 4 jaar,
maar ik kan dit
al lezen.
Vraag maar.

Of teksten zoals:
Ik ben 4 jaar,
maar ik weet
de hoofdsteden al.
Vraag maar.

Ik ben 4 jaar,
maar ik kan al
optellen en aftrekken.
Vraag maar.

Misschien is het pedagogisch wel zeer fout, maar het gevolg van die tekstjes is dat de hele buurt (die voornamelijk uit bejaarden bestaat) zich met haar opvoeding bezig houdt. Als ze weer een nieuw t-shirt aan heeft, loopt ze trots door de buurt, op zoek naar een bekende, voor wie ze haar t-shirt dan strak trekt.
‘Zo, weet jij de hoofdsteden? Nou, zeg maar eens op!’
‘De hoofdstad van Groningen is Groningen, de hoofdstad van Friesland is Leeuwarden, de hoofdstad van Drenthe is Assen...’ enzovoorts.
Ikzelf heb haar al verteld over de kauwen die in Egmond aan Zee wonen, over de kleurige vlinders die hier voorkomen, en over de Romeinse manier van getallen opschrijven. Ze vindt alle verhalen die haar verteld worden prachtig, en ze onthoudt ook alle verhalen.
Een goed kind, Jolanda.
(De foto is 15 meter van mijn huis door Alice Stegeman gemaakt.)

zaterdag 8 augustus 2009

6. Aardrijkskundeles

Even buiten Dirkswoud woont al jaren Jaap Kaatsma. Jaap is inmiddels oud geworden, maar elke Dirkswoudenaar herinnert zich de verhalen die hij kon vertellen en de stellingen die hij kon verdedigen. ‘Bristol,’ hield hij de kinderen eens voor, ‘is om de hoek van de deur. Het is gemakkelijk te vinden.’ Waar dan? vroegen de kinderen. ‘Kom maar mee,’ zei Jaap dan, ‘je gaat hier de deur uit. Sta je buiten, dan ga je eerst westwaarts, en dan sla je linksaf. Je bent er zo.’ Maar de zee dan? vroeg een snugger jongetje. ‘De Noordzee levert soms moeilijkheden op, je kapseist gemakkelijk, maar als je maar de goede richting aanhoudt, dan kom je uiteindelijk in Bristol aan,’ zei Jaap dan, nog eens wijzend met zijn vinger in zuidwestelijke richting.
Bekend is Jaap ook geworden om het volgende verhaal. Een buurmeisje van zeven acht jaar kwam bij hem op bezoek.
‘Dus jij gelooft in Jezus?’ vroeg Jaap.
‘O ja!’ zei het meisje.
‘Waar woont Jezus dan?’ vroeg Jaap.
‘In Bethlehem!’
‘Zal ik hem eens opbellen?’
‘Ja!’
‘Dan moet ik natuurlijk wel eerst zijn telefoonnummer hebben. Weet je wat? Ik bel eerst de PTT.’ Jaap liep naar zijn gang, waar de telefoon aan de wand hing. Hij draaide een nummer, pakte de hoorn van de telefoon en sprak: ‘Goedemiddag, mevrouw van de PTT. Ik zoek een nummer in het buitenland. Ik zoek Jezus van Nazareth te Bethlehem. Ja, ik wacht wel even.’ Hij keek het meisje aan en zei: ‘Dat duurt altijd lang, hè, een nummer in het buitenland vinden.’
Een minuut later sprak hij weer in de hoorn: ‘Ja, mevrouw? Er woont geen Jezus vanNazareth in Bethlehem? In heel Israël niet, zegt u? En Jezus de Heiland? Er woont geen enkele Jezus daar. Dank u wel voor uw zoekarbeid, mevrouw.’
‘Je moet maar eens aan je vader of moeder vragen waar Jezus nu wel woont,’ zei hij tegen het meisje.
Het meisje kwam de volgende dag terug met de mededeling: ‘Jezus woont in onze harten, buurman!’
‘Geloof je dat, kind? Je hart, dat is gewoon een spier die in je lichaam zit. Net zoals je een lever en twee longen en een voorhoofd en een buik hebt. Dus daar past geen vent in van drieëndertig jaar.’
‘Nee,’ moest het meisje toegeven.
‘Geloof je nog in Sinterklaas?’vroeg Jaap vervolgens.
‘Nee, Sinterklaas bestaat helemaal niet.’
‘Het is hetzelfde als met Jezus. Die bestaat ook helemaal niet. De mensen maken er alleen een hoop poppenkast van, net als met Sinterklaas.’

vrijdag 7 augustus 2009

5. Ik was ongemeen getalenteerd

Ik heb op de lagere school (een katholieke jongensschool te Limmen) altijd gedacht: ik moet hier weg. Dit is me te kinderachtig. Teveel herhaling, teveel stupid leerstof. ‘Hoe was het op school?’ vroeg mijn moeder om kwart over vier. ‘Wat weer een dom gedoe!’ riep ik dan uit. Dan ging ik naar boven, om wat te lezen of te rekenen.
Rekenen kon ik al toen ik in de eerste klas kwam, dat had mijn vader me geleerd. Lezen en schrijven heb ik van mijn moeder geleerd toen ik een jaar of vijf was. Toen mijn leeftijdsgenootjes nog met aap, noot en mies bezig waren, las ik de Winkler Prins encyclopedie al. Ik hield een schrift bij waarin ik woorden die ik nog niet kende opschreef. Woorden zoals ulceratie, quiteren, consortium.
Ik haalde negens en tienen, ik was ongemeen getalenteerd, en dat wist ik ook, dus erg geliefd was ik niet. Ik weet nog dat meester Briefjes een aardrijkskundeles gaf (Groningen, Hoogeveen, Sappemeer, veel verder kwam hij niet), en hij mij vroeg: ‘Hoogeboom, wat zit jij te doen?’ Ik zei, geheel naar waarheid: ‘Ik ben iets aan het uitrekenen, meester.’
Ik was bezig met, zoals ik later begreep, een cyclisch getal:
1 x 142.857 = 142.857
2 x 142.857 = 285.714
3 x 142.857 = 428.571
4 x 142.857 = 571.428
5 x 142.857 = 714.285
6 x 142.857 = 857.142
Tot zover vond ik het al prachtig, maar
7 x 142.857 = 999.999
vond ik ontroerend mooi. Ik liet die rekensommetjes later aan meester Briefjes zien, maar die zag er de gein niet van in.
Oké, redeneerde ik, ik ben toch veel slimmer dan jij, met je Hoogeveen.
Later, in de tijd van de depressies, behandelde ik mijn psychiaters en therapeuten met dezelfde slimheid. Het heeft uiteraard niet geholpen, ze zijn even dom gebleven als ze al waren.

donderdag 6 augustus 2009

4. Prik een datum!

Burgemeester. Andere genodigden. Dames en heren. Wij equilibristen zijn een vreemd volkje, wij slaan soms onverwachte wegen in. Toneelknecht! Hef het koord! U ziet nu een koord anderhalve meter omhoog komen. Daar klim ik op, daar sta ik nu op, en daar blijf ik gedurende deze lezing ook op staan. Dank u!
Hoe leren wij het? Dat is simpel te beantwoorden. In mijn jeugd, ruim veertig jaar geleden, was daar Gerardo Mariobaldi, die in het circus optrad en die mij zei: ‘Prik een datum!’ Ik prikte een datum, die aan het einde van de zomervakantie viel. ‘Jij zult het vak op die datum kennen, jongen,’ zei Mariobaldi, ‘kom maar hier.’ Zo heb ik het vak van equilibrist geleerd, in zes weken tijd slechts, want ik was ongemeen getalenteerd, zei Mariobaldi.
Wat is het geheim? Het geheim is eigenlijk doodsimpel: je moet een buitengewoon gevoel voor evenwicht hebben. Dat heb je of dat heb je niet. Men zegt soms wel: dat koorddansen, dat is gewoon een trucje. Jawel, voor de twéébenigen mag dat waar zijn. Maar voor mensen zoals ik, eenbenig, komt er toch wat meer bij kijken.
U zult zich het spektakel nog wel herinneren dat ik twaalf jaar geleden heb volvoerd. Toen liep ik van het topje van de vuurtoren van Calais naar de rotsen bij Dover over het Kanaal, of nou ja, ik hopte daar over een koord van Calais naar Dover. Ik viel één keer gedurende die drieëndertig kilometer, toen was er een geweldige windvlaag, maar ik kon me nog nét vastgrijpen. Wat een spanning. Enerverend, tv erbij.
Ik wil maar zeggen, dames en heren, voed uw kinderen goed op. Aan ieder kind is wel een haakje los, maar ieder kind heeft ook zijn geweldige kanten. En laat het kind zijn hobbies! Dank u wel.

woensdag 5 augustus 2009

3. Schilderijen

Soms wordt op dit blog ruimte gelaten voor andere stemmen. Zoals voor de stem van Doortje Zwart-Zwart, 80 jaren oud, wegend 61 kilogram (‘Dat heb ik vanochtend nog zitten wegen!’). Ze is mijn buurvrouw.

Hallo mensen in de hele wereld, want ik ga nu, geloof ik, internationaal. Dit is Egmond aan Zee, het Derp, om het maar kort te zeggen. Kom allemaal naar het Derp in de zomer, dat is het gezelligst.
Ik ben 80 jaar, zeg ik altijd tegen de dames en heren, maar eigenlijk ben ik nog 79, maar wat scheelt een jaar, niet? Raar mens hè? Ik zeg tegen die man van het Tafeltje Dekje altijd: je had weer schitterend eten! Wanneer? vraagt hij. Dus ik zeg: prik een datum! Leuke vent trouwens, bijna zo leuk als mijn man. Mijn man is overleden, alweer tien jaar geleden. Sommige mannen overlijden zo snel.
Dat je niet denkt dat het over incest gaat. Mijn man heette Arie Zwart en ik heet Doortje Zwart, maar we zijn van verschillende families. Hun Zwarten zijn van de Pukkels en mijn Zwarten zijn van de Grapers. Dat zijn van die namen hè.
Maar goed, mensen. Ik zou het veel liever hebben gehad over bijvoorbeeld kaboutertjes, want daar staat mijn huis vol mee. Gek mens hè. Maar mij is verzocht hum! Weet u, ze noemen mij de zigeuneres. Ik hoor dat wel, maar ik doe gewoon alsof ik dat niet hoor. Ik heb het niet gehoord!
Soms komt er om kwart over twaalf een sinistere dame langs. Dat wilt u niet weten, dames en heren. Een vroegere buurvrouw uit Alkmaar is dat, met een groot schuldcomplex. Ze komt op een Batavus-fiets van wel 1000 gulden, en dan komt ze precies op etenstijd! Dan kan ik niet in mijn eentje dat Tafeltje Dekje opeten, dat is wel duidelijk! Dan krijgt zij ook de helft.
Maar ik mocht overal over schrijven, zei Ben, als het ook maar een béétje ging over zijn schilderijen. Ik nog vragen, of het niet over Lingo mocht gaan. Dat mocht niet, zei Ben.
Dus ik betreed zijn flatje en wat zie ik: in zijn hal zie ik een schilderijtje van een veel te dik, naakt meiske. Ik zal er niks van zeggen, maar als je zo binnenkomt? Ik vind het niks.
Loop je verder door zijn huis, dan ruik je zijn koffieapparaat natuurlijk, gek mens hè. Maar zijn schilderijen! Dat zijn allemaal van die moderne Papoea-Nieuw-Guinea-schilderijen! ‘Dat is geen schilderij, dat is een ets, buurvrouw,’ zei Ben nog. Nou, goed, vooruit.
Het enige, echt het enigste, schilderij dat ik mooi vond, was dat dingetje van die twee duivenveren, dat boven de kachel hangt. Ongeveer zo groot als een vel papier. En daarmee wil ik deze uitzending eindigen, dames en heren.

dinsdag 4 augustus 2009

2. Je hebt niet elke dag zin

Je hebt niet elke dag zin om te schrijven. Ik heb gisteravond een fles portwijn en twee glaasjes piña colada gedronken, ik werd (zoals dat elke dag gaat) vanochtend om tien uur gebeld door mijn lief, die u misschien kent van dit of dit blog. Om 12 uur belde ze nog een keer: ‘En nu eruit, droldrie!’ Tegen zoveel allitererende overmacht was ik niet bestand, ik stond op. Ik heb gelukkig nooit een kater of nadorst of hoofdpijn. Gelukkig ook stond dit stukje gisteravond al in de steigers zogezegd, dus ik hoef het nu alleen maar even op te schrijven.
Denkt u wel eens na over de 19e eeuw? Dat was een tamelijk vreedzame eeuw, waarin je nog wel dood ging omdat er nog geen penicilline was, maar in die eeuw schreven Poesjkin, Toergenjev, Tolstoj, Heine en ook onze Multatuli. In 1848 werd in Clonakilty, county Cork, Ierland, geboren: William Michael Harnett. Het was in de jaren van de aardappelziekte, dus William ging al in zijn vroege jeugd met zijn vader en moeder naar de Verenigde Staten. Naar Philadelphia, om precies te zijn.
William werd schilder. In 1886 schilderde hij The golden horseshoe, dat u hierboven ziet staan en waarop u maar even moet klikken. Kijkt u ook even hiernaar. Onderaan die pagina staan nog wat schilderijen, waarvan die met die viool een schitterend ding is.
Een beetje kunstkenner zegt altijd: in de 19e eeuw gebeurde er in de kunsten niets. Een gezapige eeuw. Nee, je moet eens kijken in de 20e eeuw! Picasso, Kandinsky, Appel, Ernst, Magritte!
Ik ben zo vrij die kunstkenner tegen te spreken. In de 19e eeuw was er William Harnett. Harnett was misschien een te goede schilder om als voorbeeld te dienen, om als voorloper van een beweging te fungeren. In Nederland is dit zo ongeveer de eerste keer dat hij genoemd wordt, zijn werk is ook niet te vinden in Nederlandse musea.
Harnett stierf aan reuma in 1892. Hij was maar 44 jaar oud.

maandag 3 augustus 2009

1. Het begin

Ik heb Ben twijfelt zo geschreven: elke dag moest er een stukje komen. Maar je hebt niet elke dag zin, je weet niet elke dag waarover je moet schrijven. Dus moet je jezelf dwingen. Ik had daar iets aardigs voor gevonden: ik maakte een stukje. De volgende dag nam ik een zin of zinsdeel uit dat stukje. Dat werd de titel van het tweede stukje. Enzovoorts.
Het bleek goed te werken: ik heb op die manier 325 stukjes in ongeveer 325 dagen geschreven. Er zaten aardige stukjes tussen, ik denk dat één op de vier stukjes goed was.
Ik ga het opnieuw doen. Zelfde structuur, maar ik nummer nu mijn stukjes. Dan kan ik er Pauzeberichten tussendoor doen. Ik ga het opnieuw doen, omdat ik dat dagelijkse schrijven behoorlijk mis.
Dit was het begin, wij gaan door met de strijd!