maandag 25 juni 2012

Katholiek zijn in de jaren zestig

Ik ben geboren in Limmen, op 24 september 1953. Limmen, zo’n 8 kilometer ten zuiden van Alkmaar, was een katholiek vlekje temidden van wereldser plaatsen zoals Castricum, Uitgeest, Heiloo en Egmond. Daar woonden de Hervormden en Gereformeerden, volgens mij, hoewel ik nog niet wist wat dat was. Ik weet het trouwens nog steeds niet, ik weet alleen dat ze geloviger zijn dan de katholieken, dat ze geregeld lezen in de bijbel en dat ze de psalmen uit hun hoofd kennen.
Om aan te geven op welk niveau dat katholicisme zich in het begin van de jaren zestig bevond, deze anekdote. Ik had, vlakbij ons huis, aan de Kerkweg een tante Anna wonen. Een vriendelijk, oud mensje. Ik was eens bij haar op bezoek en het begon te bliksemen. Tante Anna schrok ook van het gedonder en zei, bijna angstig: ‘Lieve heertje, kalm toch!’ Dat ‘Lieve heertje’ kwam ook terug in zinnen als ‘Daar zal lieve heertje nog wel voor zorgen’, als je bijvoorbeeld had opgemerkt dat de appelboom in haar achtertuin geen fruit droeg.
Bij ons thuis ging het er betrekkelijk ontspannen aan toe. We moesten niets, behalve op zondag naar de kerk. Toen ik zes zeven acht jaar was, moest er ook gebiecht worden bij pastoor Bangert. Dat werd van school uit geregeld: je ging met de hele klas op een middag naar de kerk, je ging in de mannenzijbeuk zitten en dan moest je om de beurt het donkere biechthokje in. Het was zaak je te herinneren wat je zoal fout had gedaan en gedacht. Eén van de eerste keren zei ik opgewekt: ‘Ik heb volgens mij niets fout gedaan, pastoor.’ Daarop zei pastoor Bangert bestraffend: ‘Dan zou ik er nog maar eens goed over nadenken!’ Ik moest terug naar mijn plaats, maar ik liep de kerk uit, want ik had inderdaad een geheel schone ziel en was zondenvrij. De volgende keren bedacht ik, om de lieve vrede te bewaren, maar dingen zoals appeltjes gestolen, belletje getrokken, schuin overgestoken over de Rijksweg enz. Dingen waaraan je je geen buil valt. Je moest dan vervolgens knielend in de kerkbank je penitentie gaan doen: bijvoorbeeld drie Onzevaders en drie Weesgegroetjes bidden.
Er werd in de derde klas van de St. Cornelius Lagere Jongensschool eens een godsdienstles gegeven, ook door pastoor Bangert. Een pastoor had in die dagen nog een hoop te doen. Ik vroeg hem: ‘Waarom is dat knielen in de kerk?’ Dat was om ons klein te maken voor God, zei de pastoor. ‘Maar God ziet toch evengoed wel hoe groot we zijn?’ Jawel, antwoordde de pastoor, maar wij zijn klein. Ik begreep er niets van, zo’n vertegenwoordiger van God op aarde moest dat toch helder kunnen uitleggen? Maar je werd sowieso nergens over geïnformeerd. Toen ik al afscheid had genomen van de poppenkast, zocht ik eens op wie die Heilige Cornelius nu eigenlijk geweest was.
Tamelijk dom volk, de katholieken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten