donderdag 15 december 2011

279. Ze waren steeds uiterst beleefd

Vanmorgen stonden er twee kerels voor me deur. Ik denk: laat ze maar even staan, niet? Het regende. (Groot succes bij het in groten getale opgekomen publiek. Men dacht van tevoren al dat dit een goede show zou worden, en het is in het begin al raak!) Ja mensen, ik dacht, dan worden ze maar even zeiknat, ja toch? (Wederom lachen, vooral van iemand uit de eerste rij die werkelijk uit zijn bol gaat van plezier.) Ik doe op een gegeven moment mijn deur open en ik vraag: wat komt u hier nou uitspoken? (Alom gelach.) Ik zeg: u bent vast niet van de elektriciteit. Of wel? (Id.) Nee, van de elektra hadden ze geen verstand. Waar komt u dan voor, vraag ik. Heb ik misschien een hennepplantage of is mijn gasmeter niet in orde? Daar was helemaal geen sprake van, zeiden ze. Ik zeg: godverdomme, dat is mooi. (Gelach. De persoon op de eerste rij wordt bijkans onwel van het luide lachen.) Ja meneer, dat is nog eens lachen, hè! Hij lacht zich kapot, mensen! (Nu lacht de hele zaal mee.) Maar om op m’n verhaal terug te komen, mensen (cabaretier maakt rond gebaar tegen de klok in), want daar gaat het in de kleinkunst om, nietwaar, niet alleen je tekst voordragen, je moet er ook je ziel in leggen. Je zaligheid. Dus één van die twee mannen houdt een voet tussen mijn deur, want ik dacht: laat ik die deur maar eens dichtdoen! (Het publiek begint te begrijpen dat dit een voortreffelijke voorstelling moet worden. Men lacht, men applaudisseert zelfs. Na enige tijd is het weer rustig.) Ja, want ik dacht: ik heb dat niet nodig, weet je wel. Twee mannen. (Een gierend gelach van een dame, gevolgd door een algemeen gelach.) Nee, twee kerels, wat moet je daar nou mee? (Het lachen gaat door.) Dus daar stonden drie kerels bij elkaar, voor een deur. Drie! Want ikzelf stond er ook. Dus! (Nu begint het publiek, na even rekenen, uitbundig te juichen, te joelen en met hoeden en sjaals te smijten.) Niet vier kerels, maar drie. (Lachen houdt aan.) Ook geen twee, maar een trio! (De zaal barst nu uit in, wat ik maar zal noemen, een homerisch lachfestijn.) Ik zeg: waar komt u dan voor? Want ik heb al mijn rekeningen betaald. (Gelach.) Wij komen, zegt de kleinste van de twee, een soort minihomo (Geweldige uitbarsting in de zaal!), om u iets mee te geven. Ik zeg: dat kan. Daar is mijn brievenbus! (Het gelach neemt geen einde, de persoon op de eerste rij krijgt bijna een hartaanval.) Daar is mijn brievenbus, zeg ik dus, en u kunt het beste rechtop blijven zitten, meneer. (Alom gelach.) Ja, want dat moeten we niet hebben in het theater. Het is wel een uitgaansmilieu (Enorm gelach.), maar... hè? Dus die twee kerels staan voor me deur en dat ene kereltje begint tegen me te praten van me dit en me dat. Die minihomo. (Gelach.) En ik vraag aan die andere kerel: hoe zit dat? Ben je het eens met je maat? (Gelach.) Ja, zei die, daar ben ik het wel mee eens. En ze bleven de hele tijd zo beleefd, weet u. Ze keken niet naar een schilderijtje dat in mijn gang hangt, De geldwisselaar, ze deden net alsof het ze allemaal niks interesseerde. Uiteindelijk zegt die kleine: we komen Jezus brengen. (Gelach.) Dus ik zeg: dat is allemaal best, maar die bloedvlekken, daar heb ik een hekel aan! (Enorm gelach. De zaal ontploft bijna.) Jawel, beste mensen, en nu een song uit het Grand Gala du Disque, gezongen door: Liesbeth List! (Gelach en applaus.)

1 opmerking: